Bonaire in vroegere tijden verteld door Boi Antoin
Op het eiland Bonaire zijn zes traditionele wijken. Het is opmerkelijk dat alhoewel de gewoontes en tradities in de diverse wijken niet veel van elkaar verschillen, er toch enkele verschilpunten tussen deze wijken bestaan. Vaak heeft het te maken met de afkomst van de mensen die vroeger in de wijken woonden.
Als we de zes wijken van Bonaire vergelijken, merken we dat Rincon ongetwijfeld de slavenwijk van Bonaire was. Dit was zo tot het jaar 1863 toen de slavernij op dit eiland was afgeschaft. In de documenten van die tijd werd ook gesproken over “pueblo di katibu” (slavendorp).
Ondanks het feit dat na de ontdekking, dus na 1499, de Spanjaarden zich in de buurt van Rincon hebben gevestigd, is er geen enkel Spaans gebruik meer in deze wijk.
Kralendijk, waarvan de originele naam simpelweg was “Aan de Rheede”, werd voornamelijk door blanke mensen bewoond, de Europeaan, zijnde ambtenaar of koopman.
Tera Kòrá is een wijk die veel relatie met Rincon had, rekeninghoudend dat deze wijk rond 1850 is gefundeerd, op initiatief van de Koloniale Regering van Nederland. De regering was de mening toegedaan dat het feit dat de slaven woonachtig in Rincon, elke week vanaf Rincon naar de zoutpannen in het zuiden van het eiland moesten lopen, een verlies van tijd was en tijd was immers geld. Daarom is besloten om de wijk Tera Kòrá op te richten, speciaal voor de slaven die in de zoutpannen werkzaam waren. De slaven die werkzaam waren in de plantages rondom Rincon en ook in de zoutpannen van Slagbaai en Playa Frans, konden in Rincon blijven wonen. Tera Kòrá heette in het begin Mundu Nobo (Nieuwe Wereld).
De wijk Antriol, in den beginne “Den Tera” (In de Grond) genoemd, heeft ook een bepaalde relatie met Rincon. Na de verschillende incidenten die zich hebben voorgedaan met de slaven in Rincon, zoals bijvoorbeeld een kleine opstand in het jaar 1834 in de buurt van Rincon en veel geitendiefstallen, heeft de regering de vrije mensen van Rincon verplicht uit deze wijk te verhuizen. Er waren indicaties dat deze vrije mensen, zowel van het Indiaanse ras als van het Afrikaanse ras (ex-slaven) de slaven ophitsten om de regering niet te gehoorzamen. Zo heeft een groep zich te Antriol gevestigd.
Nikiboko is ook een interessante wijk, die voor wat betreft haar bevolking ongeveer dezelfde ingrediënten heeft als Antriol, dus mensen van Europese, Indiaanse en Afrikaanse afkomst.
Nort di Saliña, met Kunuku Bieu (Oude Plantage) als originele naam, is een zeer speciale wijk. De originele bevolking van deze wijk bestond uit Indianen en Europeanen. Verschillende Nederlandse ambtenaren hebben zich in Kunuku Bieu gevestigd, aangetrokken door de mooie Indiaanse meisjes, die in deze regio woonden. Enkele achternamen van deze heren waren Thielman, Evertsz, Muller en Semeleer.
Nort di Saliña of Kunuku Bieu is een wijk die, net als Rincon, haar gewoontes heel goed heeft behouden. Rincon, vanwege haar grote afstand van de andere wijken en Nort di Saliña, vanwege het feit dat haar inwoners het niet toestonden dat mensen van een andere wijk hun ras kwamen schenden, een blank ras, gemengd met Indiaans bloed.
Bonairianen woonden vroeger in “kas di bara” (huis gemaakt van dunne takken, modder, klei, eventueel fijngestreken met koemest). Deze huizen werden ook kas ku dak di pal’i maishi (huis met een dak van maïsstengels) genoemd of “kas di pal’i maishi” (huis van maïsstengels). De benaming “kas di bara” verwijst naar het feit dat voor het maken van het huis stangen van met name de plant “mangel tam” (mangrove) gebruikt werden om de muren van het huis te maken. Deze stengels werden in elkaar gevlochten rondom palen die in de grond werden bevestigd. Daarna werd een soort klei gebruikt om de gevlochten muren (het geraamte) af te dekken. Door de klei werd gras gemengd om de klei beter te laten binden. De muren van deze huizen werden met de hand met klei afgepleisterd, zodat ze gladgestreken konden worden.
In elke wijk waren er een of meerdere kuilen waaruit de klei werd gehaald. De vrouwen droegen deze kei op hun hoofd en brachten het naar de huizen, die werden gebouwd.
Om te voorkomen dat de grote blikken, waarin vroeger kerosine en bakolie werden vervoerd, welke die ze gebruikten om de klei te vervoeren, teveel op hun hoofd drukten, werd er een doek op een bepaalde manier in elkaar gebonden, om op het hoofd te zetten. Deze gebonden doek werd “rudia” genoemd.
Het dragen van deze blikken met klei naar de plaats waar er gebouwd werd, geschiedde vaak ‘s avonds, vooral bij volle maan, terwijl de vrouwen werkliederen zongen.
Het bouwen van het dak van het huis was een zeer gespecialiseerd deel van het werk. Nadat het houten geraamte voor het dak werd gezet, werd deze afgedekt met maïsstengels. De persoon, die dit gedeelte van het werk deed, werd een “kubridó” genoemd.
Als onderdeel van het huis werd soms ook een afdakje voor het huis gemaakt met de houtachtige kernen van de gedroogde cactus als een soort kamer of open galerij. In de tuin werd soms ook een kleinere kas di bara gebouwd. Dit huis werd dan gebruikt als schuur om bepaalde dingen in op te bergen.
In deze huizen waren er geen toilet en douche. Men douchte in de tuin, achter een schot, terwijl de bewoners gebruik maakten van een pot om hun behoeften in te doen, welke vervolgens in het bos of de zee werden gegooid. Men is later begonnen met het bouwen van toiletten in de tuin, los van het huis.
Ook het koken vond plaats in de tuin, op hout of op houtskool.
Andere soorten huizen, waren de huizen die van blikken zijn gebouwd, waarvan er nog steeds een paar op bepaalde plantages op Bonaire zijn. De blikken waarin vroeger kerosine en bakolie werden geïmporteerd, werden gebruikt als een soort container om water of een andere soort materie in te vervoeren. Daarnaast werden ze ook opengemaakt en gespijkerd aan de huizen gebouwd met planken, als een soort bescherming. Van dit soort huizen waren er overigens niet veel op Bonaire.
Naast de “kas di bara”, kende Bonaire in het verleden ook stenen huizen in verschillende modellen. De muren van deze huizen bestonden uit gekapte stenen in de vorm van blokken, die vervolgens op elkaar werden vastgezet en gepleisterd met kalk gemengd met (zee)zand.
Er waren weinig stenen huizen op Bonaire aan het begin van de 20ste eeuw. Deze huizen waren vooral bestemd voor mensen met een betere financiële positie.
In de tweede helft van de 20ste eeuw is men begonnen met het importeren van cement naar Bonaire en vanaf die tijd is men ook gestart met het maken van betonblokken.
Dr. Ank Klomp heeft een interessant boek gepubliceerd inzake de verschillende soorten stenen huizen die in die tijd werden gebouwd.
Het leven van de Bonairiaan van vroeger was hard. Het was een leven dat was gericht op het werken op de plantage, het vissen en de scheepvaart.
Een groot gedeelte van de Bonairianen hebben op het eind van de 19e eeuw en aan het begin van de 20ste eeuw hun eiland verlaten om bijvoorbeeld te gaan werken in de koperen mijnen in Venezuela, in de bossen van Suriname voor het bouwen van een “railway’ in de jungle en op de suikerrietplantages op Cuba.
Er is ook een groep die via Puerto Rico zijn gaan varen in Amerika voor bedrijven als Red D Line, United Fruit Company, Grace Line, Bull Line, Wall Line en Puerto Rico Line.
De Bonairianen van vroeger stonden bekend als mannen van de zee, die niet bang waren een gevaar te trotseren.
De vrouwen bleven thuis om de kinderen op te voeden. In december kwamen hun mannen thuis om zich met hun familie te verenigen en om zich voort te planten. Onderzoeken uit het verleden geven aan dat een groot gedeelte van de Bonairianen, die voor 1950 zijn geboren, in de maand september zijn geboren, precies 9 maanden na december.
Naast de opvoeding van de kinderen, moest de vrouw ook gaan werken om het noodzakelijke geld te completeren om de basisuitrusting te kunnen kopen. De bekende werkzaamheden die de vrouwen in die tijd deden was het plukken van de vrucht van de dividiviboom, die verkocht werd aan de kooplieden op het eiland. Dit product werd met name geëxporteerd naar Duitsland, waar het gebruikt werd in het proces van leerlooien.
De achtergebleven vrouwen maakten ook strohoeden, die ze aan lokale kooplieden verkochten voor de export.
Een paar van deze vrouwen werkten als werkster voor de “shons” (kooplieden en plantage-eigenaren) op Bonaire.
Het leven van de Bonairianen in het verleden was goed georganiseerd, ondanks het feit dat het zwaar was. Zo waren er bijvoorbeeld vaste dagen en tijden dat bepaalde werkzaamheden werden verricht.
Het wassen gebeurde bijvoorbeeld op de maandag en deze werkzaamheden vonden de hele dag plaats. De vrouwen gingen vaak in groepen uit hun wijk om in zee te gaan wassen. Ze gingen met de kleren gewikkeld in een bundel op hun hoofd of op de ezel. De ezel was een dier dat een belangrijke rol speelde in het leven van de Bonairianen.
Als zeep werden de bladeren van o.a. de pokhout en de agave gebruikt. Deze bladeren schuimden in het zoute water van de zee. Daarna ging men naar de waterputten in de buurt van deze wijken om de kleren uit te spoelen zodat het zout er uit kwam. De kleren werden dan even te drogen gelegd in de zon. Thuis werden de kleren op de omheiningen van cactussen gelegd om helemaal op te drogen.
Dinsdag werden de kleren gestijfd. Er werd stijfsel geïmporteerd in houten vaten. Stijfsel werd op gewicht verkocht net als meel.
Vrijdag was het strijkdag. Aanvankelijk werden er strijkijzers gebruikt die op houtskool of het materiaal van de huizen van witte mieren werden verwarmd, welke de warmte heel goed vasthield.
Daarna zijn er strijkijzers ontworpen waarin houtskool gezet kon worden, gevolgd door strijkijzers op gas.
Zaterdag was het de dag om het huis en de tuin te vegen en schoon te maken. Midden in de week werd ook een beetje geveegd, doch zeker niet op de maandag, want dat bracht ongeluk.
Zondag ging men naar de kerk.
Boi Antoin, Bron : kkc-curacao.com