Geschiedenis

Begraafplaatsen in de wijken: Cholera op Bonaire (deel 3)

Pastoor Basilius was één van de twee geestelijken op het eiland, ten tijde van de Cholera-epedimie.

Geschreven door Boi Antoin

Vertaling: Harald Linkels

Toen Bonaire in de tweede helft van de 19e eeuw te kampen had met een uitbraak van Cholera, werd er toe overgegaan om overledenen aan de ziekte in de wijken zelf te begraven. Dit om te voorkomen dat de doden over de weg vervoerd moesten worden, met alle besmettingsrisico’s van dien. Boze tongen beweren dat in die tijd zelfs mensen die nog niet dood waren, levend werden begraven. Zo groot was de angst.

Volgens de mondelinge overlevering bevond zich zo’n buurtkerkhof in de wijk Nikiboko. Om precies te zijn, net tussen Nikibo en Tera Kòrá in. Pater Nooyen vermeldt in zijn boek ‘Isla di Papa Cornes’ dat deze begraafplaats rond 1856 ontstond, ofwel het jaar waarop de Cholera weer haar intrede deed op het eiland, na een eerdere uitbraak twee jaar daarvóór. Nooyen beschreef dat Nicolas (Colá) Scherptong van Tera Korá, hem meenam naar deze begraafplaats.

“Deze begraafplaats had geen opgebouwde huisjes. De graven bestonden uit enkel stenen die werden gestort op de plaats waar men iemand had begraven”, aldus Nooyen. De muren van het betreffende kerkhof zouden in eerste instantie ook uit stenen zijn opgetrokken, maar die werden weggehaald toen de overheid die stenen nodig had voor wat anders.

Er werd lang na de uitbraak van Cholera, op het eiland niet meer over de epidemie gesproken. Mensen leken te denken dat als je er over sprak, de kans bestond dat de Cholera weer terug zou komen.

Twee verschillende uitbraken

Het is wellicht goed op te merken dat er over het algemeen wordt gesproken over niet één maar twee verschillende uitbraken van Cholera als het gaat om de vijftiger jaren van de 19e eeuw. Pater Brenneker verwees in een artikel in de Amigoe di Curaçao vooral naar een uitbraak in het jaar 1854. Zowel Nooyen als historicus Hartog verwijzen echter steeds naar een epedimie die zou hebben plaatsgevonden in het jaar 1856. De conclusie kan dan ook worden getrokken dat de uitbraak van Cholera, nadat zij in 1854 ten einde was gekomen, op een later tijdstip de kop weer opstak. Het is belangrijk dit gedeelte van onze geschiedenis nader te beschouwen.

We kunnen uit de geschiedenisboeken afleiden dat er gedurende de laatste 200 jaar ongeveer 7 Cholera-epidemieën hebben plaatsgevonden. De uitbraak op Bonaire was naar alle waarschijnlijk gerelateerd aan de uitbraak van de ziekte in Zuid Amerika in 1854 en 1855. De ziekte eiste toen slachtoffers in zowel Venezuela als Brazilië.

In de periode tussen 10 november 1855 december 1856 had Puerto Rico te kampen met een uitbraak. Er vielen 25.820 doden. Men moest in die tijd het aantal kerkhoven op het eiland uitbreiden, om alle slachtoffers van de Cholera te kunnen begraven.

Doden op Bonaire

Cholera kwam Bonaire binnen via het scheepsvaartverkeer in die dagen. Hygiëne stond in die tijd nog niet op een hoog peil. Vast staat dat een eerste geval van Cholera in 1856 op Bonaire op 17 augustus werd vastgesteld. Het zou drie maanden duren vóór die uitbraak weer onder controle was. Desalniettemin kostte de uitbraak aan zo’n 114 inwoners het leven; de meeste daarvan woonachtig in Rincon. Als rekening wordt gehouden met het feit dat Bonaire in de periode zo’n 2700 inwoners kende, dan ging het toch al gauw om zo’n 4% van de toenmalige bevolking.

De zwarte bevolking van het eiland, in die tijd nog in meerderheid slaaf, werd het zwaarst getroffen. Het feit dat ook in bijvoorbeeld Amerika vooral de donkere medemens ten prooi viel aan de ziekte, deed wetenschappers in eerste instantie denken de ziekte vooral donkere mensen trof. Pas later besefte men dat niet zozeer de huidskleur de bevattelijkheid voor de ziekte bepaalde, als wel de leefomstandigheden en dan vooral het gebrek aan hygiëne of sanitaire faciliteiten die bepalend waren.

Medische zorg

Hartog schrijft in zijn boek ‘Van Indianen tot Toeristen’ dat de medische zorg ten tijde van de slavernij ten hemel schreiend was. Dit terwijl er sprake was van de nodige epidimieën en dat de slaven tewerk waren gesteld op plantages, eigendom waren van de Staat. Toch was er, toen Bonaire nog werd gerund als een plantage van de West Indische Compangie en daarna van de Nederlandse overheid, wel een dokter op het eiland. Deze werd aangeduid met de naam chirurgijn. Omdat de chirurgijn in dienst was van de Staat, was de officiele titel Landschirurgijn. De chirurgijn was ook belast met het produceren van de medicijnen die nodig waren.

De taak van de chirurgijn was vooral om slaven te genezen die in die tijd werkten in de zoutpannen, in de landbouw of in de veeteelt. Ook particulieren konden bij de chirurgijn terecht. Echter, zelfs in die tijd was het al zo dat zij, die zichzelf beschouwden als de ‘gegoede klasse’ op het eiland, hun neus optrokken voor de lokale geneesheer en bij zich bij voorkeur naar Curaçao begaven voor een medische behandeling.

In 1825 schreef Lodewijk van Uytrecht, die van Curacao naar Bonaire kwam, dat er veel ziekte heerste onder de overheidsslaven, de zogenaamde Kabitu di Rei. Van Uytrecht schreeft dat zowel onder de slaven, vrije lieden als ook de blanken op het eiland, velen waren die leden aan djimpi of steipi (stuipen, red.). Beide namen verwijzen op de eilanden ook vandaag de dag nog naar Epilepsie. In zijn verslag schreeft van Uytrecht: “Velen die op Curaçao geboren zijn en daar niks mankeerden, vallen hier ten prooi aan deze ziekte”.

Pastoor Basilius

De Katholieke kerk speelde ook ten tijde van de Cholera een belangrijke rol op Bonaire. Er waren maar twee geestelijken op het eiland in die tijd, Pastoor Basilius en zijn assistent, Kapelaan Josephus Kock. Er was in die periode nog geen eigen parochie in Rincon. Pas later werd de St. Martinus Parochie opgericht, die later werd omgedoopt tot de St. Ludovicus (San Luis Beltran) Parochie. Het was in die tijd gebruikelijk dat een pastoor aan een stervende de laatste sacramenten toediende. De overgrote meerderheid van de slaven op het eiland, die overleed aan de Cholera, was Katholiek. Er kan echter niet zonder meer van uit worden gegaan dat de twee geestelijken, beide pastoors op het eiland, gezien de grote sterfte van die dagen, in staat waren daadwerkelijk de laatste sacramenten toe te dienen aan allen die stierven aan de Cholera, dan wel in staat waren alle begrafenissen van die dagen bij te wonen.

Historisch materiaal

In het Nationaal Archief van Curaçao is veel materiaal aanwezig over de uitbraak van de Cholera op de eilanden. In de archieven van de Stichting FuHiKuBo op Bonaire, zijn van bepaalde documenten ook kopieën aanwezig. Echter, deze zijn nog niet uitgezocht en geordend.

Lees ook:

Deel dit artikel

Rocargo

Rocargo

Rocargo

Rocargo