Bonaire

Bonaire toen : Washington

Herrera Hermanos (De gebroeders Herrera: Gilberto en Julio)

Door Bòi Antoin

Wat vandaag de dag Washington Park is, was in het verleden een plantage. Voordat dat gebied een particuliere plantage werd, was het onderdeel van de “plantage Bonaire”, in het begin geëxploiteerd door de West Indische Compagnie en later rechtstreeks door de Nederlandse overheid. Dit artikel handelt over de wijze waarop het gebied, tegenwoordig bekend als Washington Park, is ontstaan.

In het jaar 1867, een aantal jaren nadat de slavernij is afgeschaft, was Bonaire meer een last dan een voordeel voor Nederland. Tien jaar daarvoor was dat echter niet het geval. In een verslag van het jaar 1867, kan worden opgemerkt dat het eiland voldoende inkomsten genereerde voor Nederland, door middel van de productie van bepaalde producten.

In dat jaar is er ANG. 3.974,00 aan zout geëxporteerd, ANG. 1.750,00 aan watapana of dividivi (plant waarvan de vrucht voor looidoeleinden werd gebruikt), ANG. 4.459,65 aan aloë, ANG. 245,23 aan schapenvacht, ANG. 3.907,84 aan cochenille (kleurstof voor het bereiden van eten), ANG. 4.144,68 aan rood verfhout (kleurstof voor kleren), ANG. 1.345,00 aan houtskool, ANG. 555,00 aan koeien, ANG. 100,00 aan paarden, ANG. 4.930,00 aan ezels en ANG. 256,00 aan schapen.

Het jaar 1858 was geen goed jaar, maar toch heeft het eiland in totaal ANG. 25.848,04 geproduceerd, hetgeen in die tijd veel geld was. Vergeleken met Aruba, stond Bonaire in dat tijdperk er financieel beter voor. Bonaire kon zelfs als een rijk eiland worden beschouwd, conform de normen van die tijd. De totale inkomsten in het jaar 1857 in Aruba waren ANG. 10.212,51. In het jaar 1867 heeft de overheid van het Kolonie Curaçao een folder over Bonaire gepubliceerd, waarin een beschrijving van de 9 grondpercelen, die een jaar later, op 1 september 1868, publiekelijk werden verkocht.

Het belangrijkste terrein in deze folder was het noordwestelijk gebied van Bonaire. Dit gebied is beschreven als van een grootte van 4.000 hectare. Op dit terrein waren er verschillende putten en zoetwaterbronnen. Ook werd in deze folder aangegeven dat er ideale gedeeltes waren om zoutpannen te bouwen voor de productie van zout. Zonder artificiële constructie kon in dat gebied ongeveer 800 ton zout per jaar worden gewonnen.

Voorts werd in deze folder melding gemaakt van een hoge berg die op dat gebied aanwezig was, en wel de Brandaris, om aan te geven dat ten noorden van deze berg er een zoetwaterbron aanwezig was, genaamd Bronswinkel. Daarnaast is melding gemaakt van het bestaan van een zoetwaterbron aan de voet van de berg Mangel (Pos Mangel = Put Mangel) en een andere vlakbij Playa Makoshi (een strand genaamd Makoshi).

In de openbare verkoop die plaats heeft gehad op 1 september 1868 zijn het de volgende personen die het meest voor dit terrein hebben geboden, te weten Moises Jacob Jesserun, John Frederik Neuman, August Wilhelm Neuman en Casper Lodewijk Neuman. Ze hebben ANG. 35.000,00 voor dit perceel geboden. Het perceel nr. 2, bekend als Brasil, is ook door deze groep gekocht, voor het bedrag van ANG. 22.000,00, hetgeen het hoogste bod was.

In de verkoopvoorwaarden was opgenomen dat het terrein officieel aan de nieuwe eigenaren werd overgedragen, op het moment dat ze het volledige bedrag hadden betaald. De overdracht vond uiteindelijk plaats nadat alle officiële details geregeld waren. Dit was op 28 mei 1872, dus meer dan drie jaar na de veiling. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat het in die tijd moeilijk was om zoveel geld bij elkaar te krijgen.

Moises Jacob Jesserun zelf, volgens mondelinge overlevering, verbleef persoonlijk te Slagbaai. Hij legde de route van Slagbaai naar Playa, al zittend op een ezel, met in de ene hand een boek en in de andere hand een parasol. Twintig jaar later, in 1892, is het bezit/eigendom overgegaan naar een groep, gevormd door Joaquin Cadieres en Jean Jacques Debrot, vader van Nicolaas (Kolá) Debrot (oud-gouverneur). Volgens de aktes, heeft deze groep ANG. 33.250,00 voor de plantage Slagbaai betaald.

In het jaar 1920 is het noordelijk gedeelte van Slagbaai – de baai of inham had in het begin de naam Slagbaai, welke later de benaming van de hele plantage werd- verkocht aan de broers Julio Eustaquio Rosa Herrera en Gilberto Rafael Eduvigus Herrera voor het bedrag van ANG. 45.000,00. De Herrera-broers handelden onder de naam Herrera Hermanos en het betrof een familie met veel invloed in de Bonairiaanse gemeenschap. Volgens de documenten uit die tijd, is het terrein dat aan de Herrera-groep is verkocht, 2.410 hectare. Dit betekent dat de calculatie van de overheid van de Kolonie Curaçao heel erg laag was. De Herrera-broers hebben dit bezit de naam America gegeven. Er is een nieuwe ingang gemaakt, die tot de dag van vandaag de hoofdingang van het Nationale Park Washington-Slagbaai is. Er is een huis gebouwd voor de opzichter van de plantage en ook een winkel en een klein kantoor, alwaar de arbeiders hun loon kwamen innen. Het “loon” dat de arbeiders verdienden, zoals in die tijd gebruikelijk was op de eilanden, bestond uit proviand en andere koopwaar. Ze ontvingen een bon (soort schriftelijk bewijsje), waarmee ze zich bij de winkel bij de ingang van de plantage konden vervoegen om proviand en andere eerste behoefte artikelen te halen. Dit was de plaats waar de arbeiders zich elke week verzamelden, welke plaats voor hen het belangrijkste was van de gehele plantage van 2.400 hectare. Hier ontvingen ze hun loon voor de verrichtte werkzaamheden. Een logisch gevolg is dat ze de ingang van de plantage de naam Washington gaven, hoofdstad van America.
Washington was de plaats waar je werk moest gaan zoeken, te Washington werd het loon uitbetaald, te Washington was de directie van het bedrijf dat de plantage exploiteerde, gezeteld. Zo, geleidelijk aan, is de naam America verdwenen, om de weg te openen voor de naam Washington.

Herrera Hermanos (De gebroeders Herrera: Gilberto en Julio)

Deel dit artikel