Nieuws van Bonaire

Bonaire Toen : Rincon van weleer

Door Bòi Antoin

Dit is het verhaal van Eduardo ( Wawa) Jacobino.

1200

Ik ben geboren in 1919, en mijn eerste herinneringen dateren van de tijd dat ik ongeveer vijf jaar was.

Het leven van een Rinconees jongetje was in die tijd strak geregeld. ’s Ochtends vroeg moesten altijd eerst de dieren verzorgd worden. Zowel de dieren thuis als die op de knoek van de familie. Dat konden dus kippen, geiten, honden, varkens, ezels of paarden zijn. Je moest de dieren eten en drinken geven en het hek openzetten of juist sluiten. Er waren jongens die om 6 uur van huis weg gingen om naar de knoek te gaan en alles te verzorgen, en dan moesten ze om 8 uur weer bij het hek van de school staan. Want als zuster Getulia de bel luidde en je was er niet, dan mocht je voor straf niet om 12 uur naar huis om te eten. Was je wel op tijd, dan kon je van 12 uur tot 1 uur naar huis, en dan was er weer les tot 3 uur. En je kon je maar beter goed gedragen, want anders moest je weer nablijven, en het ’s middags verzorgen van de dieren wachtte dan ook nog.

Soms moest je dan helemaal naar Tanki Bentoera of Tanki Pariba lopen om water te halen voor de dieren. Drinkwater voor thuis werd gehaald bij Dos Pos of Pos di Rincon. Het was hard werken, maar toch leefde iedereen gelukkig en hielp iedereen elkaar altijd.

Vaak gingen we al vanaf januari op de knoek wonen, want daar hadden we dank zij de regentijd allerlei produkten, en konden we de vogels van het mais wegjagen. Het huis in Rincon stond dan gewoon open en de buren hielden een oogje in het zeil. Als het ging regenen dan deden zij alle ramen en deuren wel voor ons dicht. In die periode moesten we wel van de school naar de knoek rennen tussen de middag om op tijd terug te zijn na het eten, want de knoek lag een flink stuk verder.

Behalve van januari tot maart, als er op de vogels gelet moest worden, stond iedere maand dan in het teken van een ander spel. Eerst werd er dan gevliegerd, dan was er weer “hunga pèiku ‘( knikkeren), de volgende maand weer toldraaien, en dan was er bijvoorbeeld weer “hunga botón “( knopenspel). Tussendoor trokken we dan weer een periode met zijn allen de knoek in om Shimaruku’s ( kersachtige vrucht) te plukken. Die kon je gewoon opeten, maar de volwassenen stookten er alcohol van. Daar kon je flink dronken van worden.


Toen ik jong was, was Bu Yuyu Kontadó di Storia ( Bu Yuyu de verhalenverteller) een grote bekendheid in Rincon. Hij woonde vlakbij Subí di Karpata ( de steile weg achter Rincon naar Karpata) Hij was altijd in het wit gekleed met meestal ook nog een witte hoed op. Als er in die tijd iemand erg ziek was of op sterven lag gingen er altijd veel bekenden naar toe om die persoon en zijn familie gezelschap te houden. Bu Yuyu was dan altijd van de partij. En omdat er in die tijd geen radio of televisie was vertelde hij dan verhalen om de mensen bezig te houden. Dat waren nooit korte verhalen, maar ze duurden soms wel 4 of 5 avonden. Tegenwoordig zou je dat een novela of soap noemen. Iedereen hing dan aan zijn lippen, en als het verhaal na anderhalf uur een hoogtepunt had bereikt, zei hij: “Goed, morgen gaan we verder “. De volgende avond zorgde je er dan voor om al vroeg weer terug te zijn om een goede plek vlakbij Bu Yuyu te krijgen. Buren sleepten stoelen en banken mee, en zo gingen de uren snel om. Of Bu Yuyu betaald kreeg voor zijn verhalen weet ik eigenlijk niet.

Madjí was de dokter voor de Rinconezen. Als ze zich bij het zware werk op de plantages verwond hadden, verzorgde Madjí hen. Voor het behandelen van snij- of kapwonden van de vlijmscherpe machetes had hij een bijzondere methode. Hij pakte dan een tak van de “Bara Blanku’-boom en raspte daar wat vanaf in de bloedende wond. Het bloed vermengde zich met het zaagsel en werd een soort harslaag over de wond. Als de wond genezen was viel de hars er vanzelf weer af. Gebroken ledematen spalkte hij vakkundig met een rechte tak en “Kabuya di Mondi “, wat een soort liaan was.

Voor genezing van ziekten kon je dan weer het beste naar Mo Pedján gaan. Deze was de expert op het gebied van kruiden. Hij wist precies welke kruiden vers of gekookt gebruikt moesten worden. Er waren medicijnen gemaakt van kalebas, diverse cactus soorten, en van gewone plantjes op de grond. Ook wist hij precies te vertellen of je bepaalde kruiden bij volle maan of juist niet moest oogsten. 

1200

Voor mechanische problemen kon je je het beste wenden tot Nechi Crestian. Tenminste als je tot het handjevol mensen behoorde met een auto. In die tijd hadden alleen de gezaghebber, Julio Herrera, Geispu Herrera, Antonio Choyet, Antonio Kaluf, Antonio Sesin, Johan ( Pòsò) Sint Jago, Nechi Crestian, Bubuchi di Tuda, en Djòn-djòn Pòtòpòtò, de Schermers en de Ellisen een auto. Iedereen onderhield zijn eigen auto, maar als er echte problemen waren ging je naar Nechi. Alle auto’s op het eiland waren Fords, en ook toen er later meer auto’s en automonteurs kwamen bleef Nechi de beste. Zo kwam er eens een instructeur van Ford om de kennis te testen van de monteurs op Bonaire. Hij stopte met opzet wat onderdelen verkeerd in de test-auto en liet de monteurs er een voor een op los. Nog jaren vertelde Nechi vol trots dat hij de enige was die alle fouten eruit wist te halen en zijn diploma kreeg.

Nechi was een slimme zakenman: later is hij nog een filmtheater begonnen. Een van de eerste stenen huizen in Rincon was zijn eigendom. Die werden toen nog niet gebouwd met mooie rechte blokken zoals nu, maar met rotsblokken uit de natuur die hooguit wat bijgehakt werden maar dan op pasvorm uitgezocht en met specie aan elkaar gemetseld werden. Nechi en Marino Pourier begonnen vlak na elkaar te bouwen. Het waren goede maatjes, maar probeerden elkaar altijd de loef af te steken. Zoals de meeste Rinconezen hadden zij ook een geweldig gevoel voor humor, en volgens Marino was zijn huis “ Nunka Bisto ‘ (Nog nooit vertoond). Nechi ‘s antwoord was om zijn huis “ Aki lo veremos “ ( Hier zul je het pas zien) te noemen, en zo hebben de huizen nog jaren geheten.

Als jonge knul van 13 heb ik ook nog gewerkt in de huizenbouw. Ik moest dan iedere dag 6 olievaten vullen met water uit de dam. Daar werden de blokken dan eerst een tijdje in gelegd zodat de specie goed zou hechten. Daar kreeg je dan fl. 1,50 per week voor. Wat was ik dan een rijk man!

Naast gevoel voor humor zijn Rinconezen ook meesters in het verzinnen van bijnamen. Daar zou ook nog een heel apart verhaal aan gewijd kunnen worden. De eerder genoemde John of Djòn-djòn Pòtòpòtò, had bijvoorbeeld zijn bijnaam gekregen door de “pòt-pòt”-geluid dat zijn auto voortbracht. Dat kon je al van verre horen. Dus zijn bijnaam was snel verzonnen. John was wel vaak een reddende engel als er iemand ‘s nachts naar de dokter in Playa moest. Want de telefoon deed het meestal niet en de dokter kwam echt niet helemaal naar Rincon. Zelfs mijn moeder heeft hij eens ‘s nachts om 3 uur naar de stad gereden. Als de mensen het zich konden veroorloven dan betaalden ze hem iets, maar meestal had men toch geen geld.

Veelzijdig was John ook. Hij was een goede leerbewerker en maakte of repareerde schoenen, tassen en zelfs autostoelen. Heel veel kinderen droegen bij hun Eerste Heilige Communie schoenen die John had gemaakt. Daarnaast had John op een gegeven moment een windmolen naast zijn huis.Die was niet zoals de meeste molens bestemd om water uit een put te pompen maar om echt te malen. Je betaalde dan een Plak (2 ½ cent) om een groot blik mais te malen. Dat bracht je dan ‘s morgens en ‘ middags kon je het weer ophalen. Dat scheelde een stuk met het handmatig malen.

Had je in mijn jeugdjaren iets dat gevierd moest worden en waarvoor mensen uitgenodigd moesten worden, dan kon je natuurlijk nog niet naar de radio of televisie. Maar ook dat was geregeld. Dan ging je naar Dina Baro. Je gaf haar dan het lijstje met namen van genodigden voor de bruiloft of communie of wat dan ook. Dan trok ze haar speciale witte kanten jurk aan, en haar kanten hoofddoek en dan ging ze van huis tot huis. Ik schat dat er toen 400 huizen waren in Rincon, en als ze dan bij de helft moest langsgaan was ze natuurlijk wel even bezig. Haar bijnaam was ook wel grappig, dat was “ makubekèn “ . Dat kwam dan van het Nederlandse “Maakt bekend“. Over Dina Baro is later nog een heel bekend liedje geschreven.

Dit verhaal verscheen eerder op Bonaire.nu in 2018

Deel dit artikel