St. Eustatius: Een triest verhaal van mislukte kansen, miskenning, bedrog en onvermogen
drs. Koert Kerkhoff werd in augustus 2016 benoemd in de functie van Eilandsecretaris van Openbaar Lichaam St. Eustatius. Hij was van 2010 tot 2013 docent aan de enige middelbare school van het eiland en was in 2011-2012 enige weken gedeputeerde op Sint-Eustatius. Kerkhoff is gehuwd met een Statiaanse en weet als geen ander wat er speelt op het eiland met in totaal zo’n 3400 inwoners.
Door Koert Kerkhoff
De afgelopen dagen is er in Sint-Eustatius geschiedenis geschreven, maar geen geschiedenis die iemand met plezier of trots aan zijn kleinkinderen zou willen vertellen. Het is een triest verhaal van mislukte kansen, miskenning, bedrog en onvermogen. Onvermogen en onwil van de kant van Den Haag om respectvol en met vertrouwen om te gaan met het eiland en zijn gekozen bestuurders; onvermogen aan de kant van Statia om meer geduld op te brengen en de eigen rijen te sluiten. Elders is het lokale bestuur gedemoniseerd en van alles en nog wat beschuldigd. Dit stuk sluit daar niet bij aan, maar kiest een andere invalshoek waarbij de achtergronden belangrijker zijn.
10-10-10
Toen duidelijk werd dat de “grote” eilanden Curaçao en Sint-Maarten niet langer een toekomst zagen voor de Nederlandse Antillen moest er nagedacht gaan worden over de toekomst van de drie andere eilanden. In een referendum sprak Statia zich uit voor een voortzetting van de Antillen in een aangepaste vorm. Over die optie werd eigenlijk nauwelijks nagedacht en al snel werd onder tijdsdruk bedacht dat Statia dan maar samen met Bonaire en Saba Openbaar Lichaam moest worden.
De deadline in 2008 werd niet gehaald en nu vastgesteld op 10-10-2010, niet omdat die haalbaarder zou zijn, maar omdat die een mooiere getallensymboliek in zich droeg. In de laatste twaalf maanden voorafgaande aan die datum deden de nodige politici uit Den Haag Statia aan en de monden en lucht waren vol met beloften over het inlopen van de grote achterstand in onderhoud van de infrastructuur, het op orde brengen van de bestuurlijke administratie, het op een hoger plan brengen van de sociaaleconomische ontwikkeling, de verbetering van het onderwijs en het verzekeren van toegang tot een goede gezondheidszorg voor alle inwoners. De Antilliaanse vlag werd met het nodige ceremonieel gestreken en met het verdwijnen van de vlag verdwenen ook de meeste beloften. Rijksdienst Caribisch Nederland en Belastingdienst Caribisch Nederland kregen mooie gebouwen in Oranjestad, maar moesten voor iedere beslissing contact opnemen met Bonaire. Hetzelfde gold voor de IND, SZW, OCW en EZ.
De dollar werd ingevoerd en nieuwe wetgeving op alle mogelijke gebieden overspoelde het eiland ondanks de uitgesproken legislatieve terughoudendheid. Mede dankzij een inflatie van ruim 15% in het eerste jaar die niet met een aanpassing van het minimumloon werd gecompenseerd nam de ontevredenheid toe en het was daarom niet zo vreemd dat bij de eerste verkiezingen in maart 2011 een coalitie gekozen werd die wat minder gecharmeerd was van plannen, ideeën en bemoeiallen uit Den Haag die weinig anders deden dan ontkennen dat er beloftes gedaan zouden zijn of Statia aan te wijzen als oorzaak voor het intrekken of niet of maar deels na kunnen komen van beloftes. Deze coalitie viel binnen een jaar en werd opgevolgd door een coalitie die vooral zoveel mogelijk aan Nederland wilde overlaten ook al schoot Statia daar niet zoveel mee op.
Dit had zo zijn effect en de verkiezingen van maart 2015 brachten een coalitie aan de macht die gekozen werd op het platform van een eigen, Statiaanse koers met een sterk verminderde inbreng van de centrale overheid op het reilen en zeilen van het lokale bestuur. Den Haag bleek al snel niet alleen weinig te (willen) begrijpen van de koerswijziging en haalde alles uit de kast om deze coalitie het besturen zo lastig mogelijk te maken, in de hoop dat deze nieuwgekozen coalitie zo snel mogelijk het veld zou ruimen voor een meer Den Haag-vriendelijke variant. Echter, na een jaar zat ze er nog en leek niet van zin de handdoek in de ring te werpen. Den Haag talmde niet en stelde toezicht in: niet omdat de coalitie er een potje van maakte, maar met rapporten kwam over de deplorabele staat van of de zelfs ontbrekende financiële administratie zoals die in de voorafgaande jaren onder een door Den Haag ondersteund en beschermd bestuur gevoerd werd. Het toezicht bestond uit weinig anders dan een extra bureaucratische laag boven op een al fragiel financieel departement dat vervolgens onder de druk compleet implodeerde. In 2016 werd dat gerapporteerd door het bestuur aan Den Haag samen met sterke aanwijzingen voor financieel wanbeheer in de jaren voor 2015. Den Haag reageerde door het toezicht te veranderen in voorafgaand toezicht en deed voorkomen dat het financieel wanbeheer betrekking had op het heden en niet het verleden en haalde KPMG aan boord om puin te ruimen. Den Haag vergat daarbij om dat via de Eilandraad te regelen, hetgeen het binnenhalen en betalen van KPMG (760.000 euro) een illegale daad maakte.
2016 – 2017
Het voorafgaand toezicht en een steeds grotere inmenging van de rijksvertegenwoordiger in de interne aangelegenheden van de het eiland legde de, al mede door een mislukte reorganisatie poging van 2012 en 2013 en een door structurele onderbezetting in cruciale departementen geplaagde uiterst fragiele ambtelijk organisatie zo goed als stil en daarmee werd besturen door het bestuurscollege zo goed als onmogelijk gemaakt. Er was gezamenlijk met Den Haag en de rijksvertegenwoordiger een plan van aanpak opgesteld, maar de realisatie daarvan schoot nauwelijks op door het ontbreken van een eigen begroting voor het plan van aanpak en eindeloos heen en weer gepraat over wie nu uiteindelijk beslissingsbevoegd was. De oppositie in de eilandraad liet geen gelegenheid voorbijgaan om te melden hoe weinig resultaten deze coalitie boekte en kon daarbij rekenen op niet onaanzienlijke steun uit Den Haag. De door KPMG opgestelde begroting werd ondanks het positieve advies van het Cft afgekeurd door de minister die vervolgens doodleuk stelde dat zolang hij de begroting niet goedkeurde voor letterlijk iedere betaling toestemming aan hem gevraagd moest worden waarbij voor iedere betaling een apart formulier ingevuld moest worden, dus ook voor de betaling voor het aanpassen van de begroting. Het absurde van deze situatie ontging de minister totaal; het feit dat er geld uitgegeven werd aan wc-papier en drinkwater zonder dat hem daarvoor toestemming was verzocht, ontging hem niet en dat leidde tot brieven van hem waarin gesteld werd dat Statia onrechtmatige uitgaven deed.
Ondertussen benoemde de rijksvertegenwoordiger zonder enig overleg met de eilandraad, na het aftreden van de gezaghebber begin 2016, een waarnemend gezaghebber die een actief politicus van de oppositie is. Dat zorgde voor extra spanning in het bestuurscollege en eilandraad. Vervolgens werd de benoeming van een gezaghebber door de minister en rijksvertegenwoordiger stopgezet omdat er volgens de rijksvertegenwoordiger zich geen gekwalificeerde kandidaten gemeld hadden. Nadat door hem en de minister beloofd werd de benoemingsprocedure te herstarten, werd de waarnemend gezaghebber herbenoemd en zei de minister dat hij pas na het rapport van Franssen en Refunjol een naar nieuwe gezaghebber op zoek zou gaan. Inmiddels is het duidelijk dat toen die laatste belofte gedaan werd, al voor het opzijzetten van het lokale bestuur gekozen was en het rapport van Franssen en Refunjol slechts zou dienen om een dergelijke maatregel te motiveren.
Nederlandse Arrogantie en Onbenul
Wie op zoek gaat naar feiten in het rapport van Franssen en Refunjol komt van een koude kermis thuis. In het rapport worden vooral de roddel en achterklap die op het eiland de ronde doen gepresenteerd als waarheden zonder dat vermeld wordt dat vrijwel alleen met mensen gesproken is die om de een of andere reden een appeltje te schillen hadden met het lokale bestuur of met een van de bestuurders persoonlijk. De heren stellen in het rapport ook dat het lokale bestuur zich buiten de wet geplaatst heeft door te zeggen dat delen van de BES-wetten niet bindend acht die afbreuk doen aan het principe van zelfbestuur op die terreinen die de verantwoordelijkheid zijn van het eiland. Het lijkt het de schrijvers er enkel om te doen het beeld van de coalitieleider zoals de oppositie hem afschildert, een bijna paranoïde dictator, te versterken en als waarheid neerzetten. Die eenzijdigheid wordt vergoelijkt door de schrijvers dat de coalitie niet met hen, de objectieve onderzoekers, wilde praten. Daarbij wordt gemakshalve vergeten dat de onderzoekers en hun opdracht een flagrante schending met de daarover gemaakte afspraken met de coalitie eenzijdig door de minister gekozen zijn, met, naar nu duidelijk geworden is, geen ander doel dan voor een onderbouwing van de maatregel te zorgen. Zolang de coalitie maar weggezet werd als dictatoriaal, wetteloos en plicht verzakend, was het goed. Dat de Nederlandse regering ook een en ander verweten wordt, is niet meer dan een stilistische aanvulling: ondanks die verwijten worden de Eerste en Tweede Kamer niet tot nader order ontbonden en de regering niet vervangen door een door Brussel aangewezen Europese Commissaris. Consequenties zijn er alleen voor Statia.
De hele denkwijze en opstelling is kenmerkend voor de benadering van Nederland. De eigen zienswijze wordt niet ter discussie gesteld, want wat Den Haag denkt en vindt is juist en goed en niet aan twijfel onderhevig. Alle acties zijn op dat uitgangspunt gebaseerd en kritiek wordt met drogredenen als een cirkelredenering of een beroep op de hiërarchische verhouding afgedaan. Als deze zienswijze alleen het product zou zijn van een bewuste politieke tactiek om de baas te blijven, dan zou dat verwerpelijk zijn maar er zou over gepraat kunnen worden. Het vervelende is echter, dat de denkwijze voortkomt uit een koloniaal en racistisch onderbewustzijn en vooral daarom onbespreekbaar is en leidt tot een blokkade en verzet zodra er aan de deur van dat onderbewuste geklopt wordt. In dat onderbewustzijn is het namelijk onmogelijk op gelijkwaardige basis met mensen die niet duidelijk deel uitmaken van het Nederlandse eigene om te gaan. Pas als de andere partij zich voldoende aangepast heeft, is er communicatie mogelijk. Het is onvoorstelbaar dat Den Haag zich zou moeten aanpassen en tot nu toe blijken ze het ook niet te kunnen. Ze schieten in een defensieve kramp zodra ze tegenover de vertegenwoordigers van het koloniale slavernijverleden zitten, zelfs als dat verleden niet ter sprake komt, en kunnen over het lokale bestuur niet anders praten dan in dezelfde clichés die voor Afrikaanse landen gebruikt worden: slachtofferrol, corrupt, nepotisme, plichtsverzaking, wreedheid en gebrek aan eerbied van de zwarte voor de witte. Door de vrijwel dagelijkse confrontaties met de clichés zijn de lokale vertegenwoordigers zich pijnlijk bewust van het koloniale slavernijverleden. Die pijn wordt niet verminderd als de andere partij die bagatelliseert en belachelijk maakt, maar door het tonen van compassie, erkenning en begrip. De dag dat dat gebeurt moet echter nog komen want empathie is geen hooggewaardeerde eigenschap in het Haagse.
Schijnwereld
De realiteit is dat Statia (en met Statia de andere Nederlandse eilanden in het Caribisch gebied) een nietNederlandse historie en cultuur heeft. De legale benadering dat de door Nederland opgelegde legale status van Openbaar Lichaam het Nederlands maakt, verandert daar niets aan. Het multiculturalisme is in Nederland zelf nooit verder gekomen dat het ternauwernood tolereren van andere dan de superieur geachte dominante eigen cultuur; van respect en appreciatie voor andere culturen is geen sprake. Door die ongelijkwaardigheid is het niet zo vreemd dat de wereld waarin Statia als onderdeel van Nederland gezien wordt, niet de wereld is waarin een Statiaan rondloopt omdat hij in die wereld altijd aan het kortste eind zal trekken. Op zijn het eiland is de Statiaanse cultuur dominant en de Nederlandse cultuur wordt door hem getolereerd. In het Haagse denken is Statia na 10-10-10 Nederlands geworden en is de verwachting dat de cultuur zich aan dat concept onmiddellijk aangepast heeft. Dat is niet het geval, maar Den Haag en zijn vertegenwoordigers beseffen dat niet en gaan ervanuit dat Statianen en Nederlanders zich in hetzelfde culturele continuüm van de dominante Nederlandse cultuur bewegen. Misverstanden en botsingen worden daarom steevast in de schoenen geschoven van de Statianen want die zouden zich niet gedragen volgens de geldende normen, waarbij vergeten wordt dat het geen Nederland is. Ja, er wappert een Nederlandse vlag en de kleur van de belastingdienstenvelop is ook blauw, maar een Statiaan kijkt er met andere ogen naar dan een Nederlander terwijl die Nederlander denkt dat ze hetzelfde denken. En het wordt betiteld als hoogverraad als blijkt dat een Statiaan iets anders denkt.
Verraad
Verraad lijkt de rode lijn te zijn die Statia met Nederland verbindt. Statia is verraden toen het de status van Openbaar Lichaam opgelegd kreeg, toen de beloften om de welvaarts- en welzijnsachterstanden in te lopen niet gerealiseerd werden, toen dialogen alleen Nederlandse monologen bleken te kunnen zijn, toen afgelopen jaar Statiaanse voorstellen om met elkaar te praten onbeantwoord of afgewezen werden, toen ondanks Nederlandse blokkades en tegenwerking Statia de financiële administratie op orde bracht en Statia beschuldigd werd van wanbeheer, toen het Nederlandse parlement de democratie op Statia zonder meer om zeep hielp.
Het is wrang om vandaag te moeten lezen dat de staatssecretaris nu Statia wil gaan opbouwen met inbreng van Statianen. Dat had ook gekund door eindelijk eens een keer met de gekozen vertegenwoordigers om de tafel te gaan zitten en onbevooroordeeld te luisteren zonder iedere keer te interrumperen met de opmerking dat “de regels het niet toestaan”, maar in plaats daarvan te kijken hoe de regels aangepast kunnen worden. Het kan blijkbaar wel, het snel aanpassen van de wet- en regelgeving, maar alleen om de Haagse irrealiteit van eenvormigheid en Nederlandse suprematie binnen het Koninkrijk in stand te houden.