Cholera op Bonaire (en andere narigheden)
Door Boi Antoin
Wat dezer dagen gebeurt op Bonaire met de dreiging van het zogenaamde Coronovirus is niet de eerste epedimie waarmee Bonaire te maken krijgt. In het verleden hadden we op het eiland onder andere te maken met de gevolgen van de Cholera en van de Spaanse Griep, die lokaal werd aangeduid met de naam Kabouter.
Gedurende mijn interviews met ouderen op het eiland, werd veel gesproken over Kabouter. Mijn vader, Cornelis Cipriano Antoin (Janchi), die geboren werd op 18 september 1898, was de eerste die mij vertelde over Kabouter. Hij was 20 jaar oud toen velen stierven door Kabouter, zoals de Spaanse Griep lokaal werd genoemd. Zijn beide ouders, mijn grootouders, zijn aan de gevolgen van deze Spaanse Griep overleden.
In een serie van drie artikelen zal ik aandacht besteden aan de gevolgen van Kabouter en Cholera op Bonaire.
Cholera op Bonaire
De eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao hadden in eerste instantie niet veel te lijden onder de verschrikkelijke ziekte Cholera (Cholera Asiatica). Terwijl de Cholera in het jaar 1831 dood en verderf zaaide in diverse Europese landen, had Nederland al diverse maatregelen om te voorkomen dat de ziekte over zou waaien naar haar koloniën. In eerste instantie ging het daarbij om Suriname, maar later ook om “Curaçao en onderhorigheden”.
Eén van de maatregelen die werd ingevoerd was het in quarantaine plaatsen van alle schepen die aankwamen in deze gebieden. Dit betekende zoveel dat de schepen werden bezocht om de bemanning te onderzoeken op signalen van de ziekte.
Als het om Bonaire ging, dan moesten schepen voor anker gaan in de buurt van Klein Bonaire. Daar bevond zich een klein huisje, het zogenaamde Korentin waar een gouvernementsarts de bemanningsleden één voor één onderzocht. Dat dat geen verantwoordelijkheid was die lichtvaardig werd opgenomen, mag wel blijken uit het feit dat op vervalsing van de bevindingen door arts of de betrokken kapitein, de doodstraf stond.
Ook in het jaar 1837 werden diverse maatregelen genomen om Cholera in Suriname te voorkomen, terwijl de inspanningen zich hier op de eilanden vooral afspeelden in de jaren 1849 en 1854
Toen in begin 1854 en daarna opnieuw in 1856 sprake was van een aantal uitbraken in de regio, bood de bekende Monseigneur Nieuwindt aan de katholieke scholen ter beschikking te stellen als ‘hulpziekenhuis’ voor de behandeling van hen die de Cholera toch hadden opgelopen. Hierbij legde hij alle pastoors en nonnen de verplichting op te helpen bij de behandeling van de zieken, zelfs als daardoor hun eigen leven in gevaar zou komen.
Het schip Concordia
Hoewel Curaçao de dans redelijk ontsnapte als het ging om de Cholera, had Bonaire er op diverse momenten wel zwaar onder te lijden. Zo kwam op een kwade dag het schip ‘Concordia’ aan bij Bonaire vanuit Macha Rocubo, dat ligt nabij Kaap Onari voor de kust van Venezuela. Voordat hij aanlegde bij Playa, vervoegde ook de kapitein van dit schip, ene De Jong, zich bij het quarantainegebouw op Klein Bonaire voor de benodigde controles. In die tijd werden aankomende schepen begeleid naar Klein Bonaire door een loods, om te zorgen dat ze op de juiste plaats voor anker gingen. De loods in die tijd was Jean Vitté, naar wie later nog een weg op Bonaire werd vernoemd.
De arts verbood De Jong om met zijn schip bij Kralendijk voor anker te gaan, omdat hij meende dat er Cholera aan boord was. De bemanning van het schip was echter niet echt gecharmeerd van dat verbod. Dat was op zich ook wel begrijpelijk, want elke dag extra op zee betekende verlies voor de bederfelijke waar die het schip aan boord had.
Na de weigering voer de Concordia aanvankelijk weg alsof het terug zou keren naar Venezuela, maar het voer vervolgens om het eiland heen, om bij Lac alsnog binnen te varen. Daar verkochten de opvarenden onder meer fruit aan lokale vissers.
Eerste dode
Bij het binnenlopen bij Lac was er echter al een eerste dode te betreuren; een matroos van de Concordia. De vissers bij Lac, die het een en andere niet vertrouwden en vreesden voor hun eigen leven, joegen de Concordia en haar bemanning de baai uit. Kapitein De Jong zette daarna koers naar Slagbaai, waar de inwoners nog niet op de hoogte waren van de weigering van het schip op Klein Bonaire en het gebeurde op Lac. In die tijd beschikte men uiteraard nog niet over de hedendaagse communicatiemiddelen en het nieuws ging niet erg snel.
Aangekomen bij Slagbaai, verkocht de bemanning het nog resterende fruit tegen afbraakprijzen. Veel bewoners van Rincon grepen de kans aan het goedkope fruit te bemachtigen en de lading was dan ook binnen enkele uren geheel uitverkocht.
–wordt vervolgd–