Opkomst en ondergang van Hotel Bonaire (deel 1)
Geschreven door Hubert Linkels
Bewerkt en geactualiseerd door Harald Linkels
De noodzaak om op Bonaire een echt hotel te bouwen werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw steeds urgenter. Behalve het toenmalige ‘Zeebad’, dat oorspronkelijk in de Tweede Wereldoorlog een interneringskamp was voor Duitsers of vermeende Duitsers, was er eigenlijk niet veel accommodatie.
Enkele decennia eerder was er ook nog gelegenheid om in de eenvoudige kamers van het huidige Pasagrahan te slapen. Zou Bonaire een graantje willen meepikken van het opkomend toerisme in de regio dan was een tweede ‘groot’ hotel dus een dringende noodzaak. Om die reden werd er later ook uitgekeken naar mogelijke investeerders. Die bleken wel interesse te hebben voor het toen nog stille eiland. Om die reden werd bijvoorbeeld gestart met de bouw voor het Sorobon Hotel en later ook het Venezolaanse Flamingo Paradise. Helaas liepen beide hotels die erg mooi leken te worden toch uit op een mislukking. Bonaire had in feite maar weinig te bieden.
In de tweede helft van de jaren ’50 arriveerde een groep Antilliaanse investeerders en gelijktijdig ook de Amerikaanse Nash-groep die toestemming vroegen voor de bouw van een hotel op Bonaire. Het was uiteindelijk de Antilliaanse groep die van het toenmalige PDB bestuurscollege, onder leiding van toenmalig partijleider Julio Abraham, zowel toestemming als de nodige erfpacht kreeg. De bouw van het hotel, toen nog aangeduid als Hotel Bonaire Plaza, werd in 1959 aangekondigd. De opening werd voorzien voor het jaar 1961, maar in werkelijkheid zou het tot 31 augustus 1963 duren voor het hotel officieel werd geopend. Het hotel zou bestaan uit 120 kamers en 30 bungalows.
Maar ook in die tijd speelde speculatie blijkbaar al een rol, want negen maanden na de opening van ‘Hotel Bonaire’ door gouverneur Nicolaas Debrot werd het hotel verkocht aan de Amerikaanse Nash-groep. Het lucratieve casino van Hotel Bonaire werd in handen gegeven van de in de casinowereld doorgewinterde Bud Sweet. Helaas bleek al gauw dat in de Verenigde Staten de naam van Bud Sweet negatief in de Amerikaanse ‘Times’ werd genoemd. Om die reden besloot het Bonaireaanse bestuur op 7 december 1968 de vergunning voor een casino van Hotel Bonaire niet te verlengen en het casino zelfs te sluiten. Het hotel werd een fiets zonder wielen.
Casino
De sluiting van het Casino was een harde klap voor het enige hotel op het eiland waar voornamelijk Amerikanen logeerden. Die hadden bijna uitsluitend belangstelling voor een casino. Het zou zeker de ondergang van Hotel Bonaire zijn geweest als na drie weken het casino niet opnieuw geopend. Het casino sloot op 1 december 1969 opnieuw de deuren. Uiteraard een opmerkelijk beleid, maar nog ernstiger was het opnieuw intrekken door de overheid van de casinovergunning. Dat was vermoedelijk één van de redenen, dat amper een jaar later het faillissement over Hotel Bonaire uitgesproken zou worden.
Het bestuurscollege wees met een beschuldigende vinger naar de ongeregeldheden van 30 mei 1969 op Curaçao, als reden voor het wegblijven van de toeristen. Dat was natuurlijk onzin, want het was juist het geharrewar met de casinovergunning dat er toe leidde dat in 1970 het hotel van april tot half december niet alleen de deuren moest sluiten, maar ook alle werknemers naar huis moest sturen. Dat was een ernstig probleem in die tijd, want het hotel werd voornamelijk gebruikt als werkverschaffing.
Nu stond het hotel leeg en eenzaam maar het duurde niet lang voordat de in die tijd zeer toon aanvoerende Lodewijk D. ‘L.D’ Gerharts en zijn zoon Hugo in aanraking kwamen met Frits Kielman, de vertegenwoordiger van de KLM in New York. Het zou gaan om een persoonlijke vriend van Prins Bernard.
Kielman maakte van de gelegenheid gebruik om Hugo Gerharts voor te stellen aan de Amerikaan Warren Kraemer die Gerharts vervolgens introduceerde bij investeerders die belangstelling zouden hebben om Hotel Bonaire te kopen. Op dat moment waagden de Gerhartsen zich op gevaarlijk terrein. De jonge Gerharts had weliswaar veel geleerd over promotie van het toerisme van de directeur van het toenmalige toeristenbureau, Niki Tromp, maar van hotelzaken had hij in die tijd nauwelijks verstand.
Omdat de oude Gerharts doorgaans voorzichtig was met buitenlanders -en vooral met buitenlanders die op het eiland beweerdelijk wilden investeren- waarschuwde hij zijn zoon Hugo om pas na harde toezeggingen van de potentiële kopers zijn eigen nek uit te steken bij een eventuele overname van het hotel. Het bleken onderhandelingen te zijn die langer duurden dan zes maanden, zonder dat er ook maar een greintje schot in zat.
KLM
Een duidelijke waarschuwing, maar niet voor Hugo Gerharts die telkens gerustgesteld werd door het idee dat de KLM betrokken zou zijn bij de aankoop van het hotel. De KLM stond immers hoog aangeschreven bij vader en zoon Gerharts. Hugo Gerharts maakte zich daarom -in tegenstelling tot zijn vader- geen zorgen over de gang van zaken. Hugo Gerharts onderhandelde in werkelijkheid nimmer met de KLM in Nederland maar wel met Kielman uit New York, die deed voorkomen dat hij de KLM vertegenwoordigde. In feite handelde Kielman steeds buiten de KLM om en handelde hij in deze op persoonlijke titel. Hij strooide zand in de ogen van Gerharts en beloofde steeds weer dat het hotel uiteindelijk met Amerikaanse toeristen gevuld zou worden. Dat gebeurde deels ook wel, maar een groot deel van het geld voor verblijf van de toeristen kwam nooit bij het hotel terecht.
Kielman was een gehaaide gast. Hij hield Hugo voor dat deze, om de deal door te laten gaan in mei 1972 als aandeelhouder van Bonaire Beach Resort, dat Hotel Bonaire inmiddels exploiteerde, een bedrag van 120.000 dollar zou moeten storten. De oude L.D. zag daar geen brood in en waarschuwde zijn zoon opnieuw. Maar Hugo wist alles altijd beter. Hugo had nu een eigen hotel, dat al 17 maanden leeg stond toen de Kraemergroep op Bonaire hun belangstelling toonde. De Centrale Regering, zoals wel vaker in die tijd, stelde zich uiteindelijk garant voor het een en ander.
Eén van de consequenties was dat Gerharts nu op korte termijn uit eigen zak één miljoen dollar op tafel moest leggen. Ondanks de waarschuwingen liet de oude Gerharts ook nu weer zijn zoon niet vallen. Hij probeerde, samen met Hugo, 1.5 miljoen dollar los te krijgen van de First National City Bank in Caracas en op Aruba. Hugo Gerharts dacht dat dit wel gedekt zou worden door de opbrengst bij de verkoop van het hotel, maar hij werd later door dezelfde bankgroep aangesproken op het geleende bedrage.
Eigen beheer
Nu de verkoop van het hotel aan derden uitbleef, maar er wel schulden waren gemaakt, besloot Hugo Gerharts als ‘resident-directeur’ Hotel Bonaire dan maar zelf onder beheer te nemen. Het was de tweede fout die Gerharts maakte. Een jaar later dreigde er al weer een openbare verkoop van het zwaar verlieslatende hotel. Uiteindelijk besloten de landelijke en eilandelijke overheden samen, rekening houdend met de toegezegde garantie, het hotel zelf maar te kopen. Daarmee leken het hotel en de werknemers gered te zijn. Overigens was de rol van Hugo Gerharts, als het ging om de aandeelhouders, nooit helemaal duidelijk. Gerharts beweerde dat hij via één van zijn bedrijven medeaandeelhouder was van Hotel Bonaire, maar de regering in Curaçao meende dat Gerharts het hotel persoonlijk had gekocht en daar ook persoonlijk eigenaar van was.
De Landsregering en het Bestuurscollege van Bonaire besloten na de aankoop van het hotel de naamloze vennootschap Hotel Maatschappij BonAntil te stichten voor de exploitatie ervan. Hierin zouden het Land ‘de Nederlandse Antillen’ en het Eilandgebied ‘Bonaire’ ieder voor vijftig procent deelnemen. Het hotelpersoneel kwam in overheidsdienst. De nieuw aangestelde directeuren van BonAntil waren de op Curaçao wonende Wim Hendriks voor de Landsregering en Deis Schermer voor het eilandgebied Bonaire. Uiteraard was het geen geëigende taak voor een overheid om een hotel te exploiteren. Daarom werd besloten om voor het management van het hotel tegen een forse betaling de manager van het van het Curaçaose Arthur Frommerhotel aan te trekken. Dat was de ervaren hotelmanager Frank Maynard. Aangezien Maynard echter niet constant op Bonaire was -hij draaide immers ook zijn Frommer hotel op Curaçao- bleek het management in de praktijk niet te voldoen en besloten werd een nieuwe kandidaat te zoeken die het management voor het hotel zou kunnen voeren.
In 1979 werd besloten werd om het de keten ‘Executive House’ aan te trekken. Maar ook daar had de overheid gauw genoeg van. Dat was trouwens wel logisch ook, want er werd exorbitant veel geld geëist voor het voeren van het management.
Daarbij kwam ook nog dat de overheid totaal niet kon opschieten met de aangestelde manager van het Executive House. Vervolgens viel het oog van de overheid op een tweetal bekende hotelketens: Het ‘Golden Tulip’ concern en het Engelse Copthorne. De overheid te aarzelde, omdat het management meer geld kostte, dan er verdiend werd met de hoteloperatie. Het was uiteindelijk weer de Nederlandse regering die BonAntil en het hotel voorlopig uit de problemen hielp door opnieuw de financieel helpende hand te bieden.
Kwakkelend
Het hotel heeft, in al die jaren sinds haar opening in 1963, eigenlijk altijd een kwakkelend bestaan geleid. Zakenman Hugo Gerharts bleef als ras optimist, geloven in een florissante toekomst van het hotel. Dat zou hij, tot het faillissement van het latere Sunset Beach Hotel, dat Hotel Bonaire eind jaren tachtig samen met nog enkele partijen voor de zoveelste keer overnam, ook altijd blijven doen. Totdat de wal het schip definitief keerde.
-Wordt vervolgd-