Bonaire

Bonaire Toen : KORENTIN

Door Bòi Antoin

KORENTIN

1200

Op de ruige noordkust van Klein Bonaire staat de ruine van een klein huisje gebouwd van rotsblokken en specie. Vissers die hun kamp daar voor een tijdje opsloegen en slaven en later vrije werklieden die op het eiland houtskool brandden, aloe verbouwden en geiten hielden noemden het huisje “Korantin’ of “Korentin”.

Waar de naam vandaan komt wisten velen niet, omdat het doel waarvoor het huisje gebouwd was iets was waar ze nooit iets mee van doen hadden gehad. In het midden van de negentiende eeuw had het huisje echter wel degelijk een belangrijke taak. “Korentin” is namelijk de verbastering van “Quarantaine”. Het van origine Franse woord is de benaming voor een plek waar mensen, dieren of handelswaar verplicht enige tijd moeten verblijven om te zien of zij dragers zijn van besmettelijke ziekten. Deze periode kon varieren met de ziekte die op dat moment heerste of gevreesd werd. Als de incubatietijd (de tijd die verstrijkt tussen de besmetting en de eerste klinische symptomen van de ziekte) . van een bepaalde aandoening een week was, dan moest men een week buitengaats blijven. Was er dan nog niemand aan boord ziek geworden dan kon men aannemen dat de opvarenden vrij waren van de bewuste ziekte.
Er is een tijd geweest dat de quarantine-periode op Bonaire 40 (!) dagen was, maar die periode is later flink ingekort.

In de verslagen van de kommandeurs en gezaghebbers van Bonaire valt te lezen dat een van de taken van deze dignitarissen was om quarantaine op te leggen schepen die Bonaire wilden aandoen in verband met de gevreesde ziekte cholera. Zowel in 1849 als in 1854 zijn daarover verordeningen afgekondigd. Verder wordt vermeldt dat er wel maandelijks bericht uit Curacao kwam om bepaalde verdachte schepen éérst aan de ketting te leggen bij Klein Bonaire dat als “Quarantaine-Station” dienst deed.

Bij gebrek aan een bruikbaar signaleringssysteem of een bootje dat een ‘verdacht’ schip tegemoet kon varen schrijft Gezaghebber Cornelis Boyé dat hij zijn toevlucht moest nemen tot een primitief middel om een naderend schip erop te attenderen dat het niet zonder meer welkom was; men loste één of meerdere kanonsschoten vanaf het Fort Oranje. Het schip in kwestie bleef dan enige tijd voor de kust liggen totdat het de kapitein op de een of andere manier duidelijk was gemaakt dat het de bedoeling was om bij Kein Bonaire voor anker te gaan.
Daarna was het de taak van de landsdokter om naar Klein Bonaire te gaan en de bemanning te onderzoeken op besmettelijke ziekten. Dit gebeurde in het kleine quarantine-huisje. Het is overigens niet goed na te gaan wanneer dit huisje exact gebouwd is, maar vermoedelijk is dit rond de helft van de negentiende eeuw geweest.

Napa

Ondanks al deze voorzorgsmaatregelen heeft cholera Bonaire toch kunnen bereiken in 1856. Een fruitbarkje afkomstig uit Venezuela was hiervoor verantwoordelijk .
Het scheepje was zoals vereist bij Klein Bonaire afgemeerd, maar deze keer constateerde de landsdokter echter de verschijnselen van cholera bij enkele bemanningsleden. Een van de bemanningsleden overleed zelfs op Klein Bonaire aan de gevolgen van de ziekte. Uiteraard verbood hij daarop de kapitein aan te meren bij de rede van Bonaire en eiste hij dat het schip onmiddelijk terugkeerde naar Venezuela. De kapitein deed alsof hij hiermee instemde, maar de man stelde zijn winstbejag toch voorop en zeilde stiekem om de zuidpunt van Bonaire en voer de baai van Lac in. Daar probeerde hij zijn groente en fruit voor belachelijk lage prijzen toch van de hand te doen. Het nieuws had gelukkig Lac toch wel bereikt en temeer omdat de prijzen zo verdacht laag waren werd het schip ook hier weggejaagd. Nog steeds weigerde de kapitein echter zijn investering te verliezen en voer ditmaal naar Slagbaai. Hier had het nieuws spijtig genoeg de bevolking nog niet bereikt, en de bewoners van Rincon waren maar wat blij met deze koopjes. Al spoedig werden de eerste mensen in Rincon ziek van het besmette fruit, snel gevolgd dor bewoners van Tera Korá, die nauwe familie-banden hadden met de Rinconezen.

Cholera wordt overgebracht door de bacterie Vibrio Cholerae die op ongewassen fruit kan zitten en tast de darmen aan met heftige diarree tot gevolg. De ziekte heeft een enorm snel verloop; een gezonde persoon kan in de ernstigste vorm binnen één uur na het optreden van de eerste symptomen aan ernstige uitdroging lijden, en kan als er geen behandeling volgt binnen 2-3 uur sterven. Normaliter echter treed er binnen 4-12 uur shock in, en volgt de dood binnen 18 uur tot enkele dagen als er geen grote hoeveelheden (vers) water worden toegediend. Tot overmaat van ramp is de ziekte, eenmaal op de mens overgedragen zéér besmettelijk, dus het is begrijpelijk dat er op Bonaire grote paniek uitbrak.

Gezaghebber Boyé gaf daarom opdracht dat de doden onmiddelijk begraven moesten worden om het besmettingsgevaar zo klein mogelijk te houden. De doden werden inderdaad inderhaast begraven, met nauwelijks iets van de normale geestelijke en kerkelijke begeleiding. Er zijn legio verhalen dat in de haast om aan deze opdracht te voldoen er zelfs mensen begraven zijn die nog niet echt dood waren. Enkelen van hen zouden al met kist en al in de grond hebben gelegen voor ze met klopsignalen konden aangeven nog niet aan gene zijde te zijn. Ook werden er in diverse buurten ( met name Tera Korá en Nikiboko ) in allerijl geimproviseerde begraafplaatsen ingericht. Op de katholieke begraafplaats aan de Kaya Korona was er een speciale hoek waar de cholera-doden ter aarde besteld werden. Nog tientallen jaren durfden veel mensen niet in die hoek te komen. Men was doodsbang dat men de ziekte kon krijgen door alleen al de aarde aan te raken.

Officieel is vastgelegd dat het eerste ziektegeval op 17 augustus 1856 vastgesteld werd. Op 23 november van dat jaar maakte men bekend dat de epidemie voorbij was, maar in die drie maanden daartussen stierven er volgens het relaas van gezaghebber Boyé 110 mensen.
Het Rooms-katholiek Vicariaat ( dat de overlijdensgevallen en begrafenissen van haar volgelingen ook bijhield) telde echter 114 sterfgevallen, allen afkomstig uit Rincon. Als men in aanmerking neemt dat de bevolking van Bonaire in 1856 2700 zielen telde, mag men zeker van een zware tragedie spreken, waarbij 4.07% van de bevolking omkwam. Wat overigens interessant is, is de opmerking die gezaghebber Boyé maakte naar aanleiding van het feit dat er meer ex-slaven dan slaven bij de doden waren. Boyé weet dit aan de betere zorg die de slaven tijdens de epidemie van de overheid kregen. De slaven die ziek werden, werden direkt overgebracht naar het ‘landshospitaal’, waar zij door de landsdokter verzorgd werden. De uren die de slaven moesten werken werden ook direkt bij het uitbreken van de epidemie gereduceerd, waardoor het onderlinge kontakt en besmettingsgevaar verminderd werd. De vrije lieden hadden dit voordeel niet en waren aan hun lot overgeleverd.

Gelukkig werd de Bonaireaanse bevolking na deze cholera-uitbraak nooit meer geteisterd door een gelijksoortige epidemie.

Deel dit artikel