Politiek & Bestuur

Ben Oleana, Je moet eerst naar jezelf kijken

De tafel op het terras van het Witte Huis zoals Ben Oleana zijn huis noemt, is mooi en stevig. De lagune van Lac Baai ligt op een paar honderd meter van het huis helder blauw te zijn. De wind houdt de temperatuur in de gaten, ze zorgt ervoor dat je zelfs in de middaguren nog redelijk kunt functioneren.

‘We hebben gestemd op iets waarvan we niet wisten wat het was’, zegt Oleana als we het over het 10.10.10-referendum hebben, ‘we stemden voor een band met Nederland, maar de invulling kwam daarna. Dus wist je niet waarop je stemde.’
Oleana, directeur van Fundashon Cas Bonaire (FCB), de woningcorporatie op Ikki’s eiland, steekt direct van wal, maar grijpt even snel in.
‘We moeten beginnen voor 10.10.10. Je moet veel eerder beginnen. Je vraagt het mij als Bonairiaan, ik ben hier opgegroeid. Honger heb ik nooit gekend, maar voor kleren en vakantie hadden mijn ouders geen geld. Ze hadden negen kinderen. Mijn vader werkte in een hotel. En reed in een taxi. Hij kwam zo rond drie uur ‘s nachts thuis. Om de volgende dag om zeven uur weer op te staan. Dat heeft hij jaren gedaan. Zo zijn wij opgegroeid. Met een familieband die heel hecht was. We hielpen elkaar. Als je een huis bouwde, hielp iedereen. Zo bouwde een Bonairiaan zijn huis.’

‘We waren zeer tevreden als Bonairiaan. Als ik zo terugkijk, was het goed. Het was perfect. Nederland speelde toen geen enkele rol. Nul. Pas toen ik naar school ging, leerde ik dingen over koeien en over rivieren. Ik wist niets eens wat dat waren. Een ver van mijn bedshow.
De fraters op school waren zeer streng en je moest naar de kerk. Maar ik was een zeer tevreden mens. Als je een vis ving, had je niet veel te eten met zijn allen, maar ving je er twintig had iedereen een mooie dag.’
Oleana glimlacht nog bij de gedachte. Hij kijkt serieus als hij verder vertelt.
‘Ik ben weggegaan naar Nederland toen ik zeventien was. De eerste keer van mijn leven buiten de Antillen. Er ging een wereld voor me open. Ik voelde me vrij, geen ouders meer, niks. Ik kon bewegen. Het was ook een vlucht. Ik werd bijvoorbeeld geslagen door mijn oom. Ze zeiden altijd dat ik niet kon leren. En dus wilde ik bewijzen dat ik dat wel kon. Ik wilde iets bereiken. Dat wilde ik laten zien. Hier op Bonaire. ‘ 

‘Als je wat beter kon leren, moest je weg indertijd. Hier was alleen de LTS en de Huishoudschool. Je kon naar de MULO op Curaçao. Dan was je al heel wat. De rijken gingen naar Nederland om te studeren. Arme mensen deden dat niet. Het beroep van je vader bepaalde je schoolgang. Twee oudere broers mochten naar Curaçao omdat ze talent hadden. Ik wilde al jong naar Nederland.’
Oleana wijst naar de baai.
‘Mijn opa kan niet lezen en schrijven. Maar hij heeft over de hele wereld gevaren. Hij heeft mij altijd voorgehouden, jij moet weg, dit eiland is te klein voor jou. Ik was iedere dag bij mijn opa. Iedere dag. Die man had een bepaalde wijsheid. Ik droomde ervan om weg te kunnen gaan.’

‘Op school in Nederland ontdekte ik dat ik een taalachterstand had. Ik had alleen een voldoende voor sport en voor wiskunde in het eerste jaar. Die achterstand heb ik snel ingehaald. Ik ben naar de lerarenopleiding gegaan. Ik ben leraar Mechanische techniek- Werktuigbouwkunde in Rotterdam geworden. ‘
Oleana gaat rechtop zitten.
‘Tijdens een vakantie kwam ik terug op het eiland. Het eerste wat me opviel was Sabadeco. Waar al die rijke Nederlanders wonen. Ik was er niet bij, maar er is toen een deal gesloten waarbij iemand een enorme lap grond kreeg. Daar begonnen ze huizen te bouwen, enorme huizen, met zwembad en al. Alle prijzen vlogen omhoog. De Nederlanders hadden toch geld genoeg en voor hen was het hier bovendien goedkoop.
Vanaf die tijd begonnen dingen te veranderen op het eiland. Je hebt het over eind jaren tachtig, begin jaren negentig. Wat gebeurde er? Nederlanders apart, Bonairianen apart. Ze gingen apart naar de kroeg. Toen begon de Bonairiaan zich af te vragen wat gebeurt er eigenlijk met mijn eiland?
In die vakantie zag ik dat er iets aan het veranderen was. Mensen praatten alleen maar over geld. Families vielen uit elkaar. We hielpen mekaar niet meer. Alles was money, money, money. De gemeenschap raakte verstoord. En dat ging snel.’
De tafel waar we aan zitten, krijgt de eerste klap van deze middag te verwerken.
‘Ik heb het in Nederland zeer goed gehad. Ben blij dat ik er een tijd gewoond heb. Ik heb er veel geleerd. Door Nederland ben ik zo ver gekomen. Ik kreeg de kans en heb hem gepakt. Mijn vader was heel streng. Hij vond dat ik in Nederland mijn kansen moest pakken. Als het kon, moest ik met een Nederlandse vrouw trouwen. Dat was goed voor de familie. Dan gingen we vooruit.’
Oleana lacht. Hij is ondertussen met een Nederlandse vrouw getrouwd.

‘Ik heb me indertijd bewust buiten de Antilliaanse gemeenschap gehouden, ging alleen met Nederlanders om. Laten we eerlijk zijn, er kwamen veel Antilliaanse boeven naar Nederland.’
Oleana moet zelf om deze uitspraak lachen.
‘Nou ja, van de tien waren drie slecht.’
Maar toch.
‘Eerder kwamen alleen de mensen die gingen studeren, die gingen ook weer terug naar de eilanden. Daarna kwam het moment dat iedereen kon komen, onder andere door de studiebeurzen. Maar ook stuurde men verslaafden naar Nederland om af te kicken. Volgens de verhalen lag het geld daar op straat.’
Oleana is even stil.
‘In 1992 ben ik teruggekomen naar de Antillen. Eerst een jaar op Curaçao gewoond en daarna terug naar Bonaire. Ik heb zeven jaar bij een bedrijf van de overheid gewerkt. Dat werd een overheids NV. Daar ben ik directeur van geworden. Hebben we het hele eiland van containers voorzien. Ik werkte zeven dagen per week.’

‘In 2000 kreeg ik een conflict met de nieuwe regering. Ze hebben me weggestuurd. Ik heb drie jaar moeten vechten om mijn gelijk te krijgen. Dat is gelukt. Mijn eigen mensen hebben mij puur om de politieke kleur dwarsgezeten. En mij niet alleen. Alle directeuren werden ontslagen.’
De wenkbrauwen gaan van verbazing nog omhoog.
‘En dan komen ze met een aanbod om op een andere plek directeur te worden. Zodat mijn familie over zou stappen naar een andere politieke partij. Zo werkt het hier. Ze wilden graag mijn familie binnenhalen.’
De tafel krijgt de tweede klap.
‘Ik was voor de Antillen als land. Toen dat niet kon, koos ik voor de band met Nederland. Het idee om de Antillen als een land te zien is snel van de agenda verdwenen indertijd. Politiek, politiek.’
Oleana schudt zijn hoofd van onbegrip.
‘Als ik alleen maar naar mijn familie kijk, behalve op Eustatius woont op ieder eiland wel een familielid. Wij waren één. Maar wat is er gebeurd? Aruba is eruit gestapt. Curaçao kreeg alles. Wij bleven achter.’

‘Nu ben ik blij met de keuze voor Nederland. Twee kinderen studeren er, de derde volgt binnenkort. Maar kijk ook naar hoe de gezondheidszorg sinds 10.10.10 verbeterd is. Arme mensen konden niks. Die hadden geen geld voor medicijnen of voor de tandarts. Nu is het voor iedereen. Arm of rijk. Nederland betaalt voor het onderwijs. Ook voor arm en rijk. Zover hadden we binnen de Antillen nooit kunnen komen.’

‘We hebben vanaf 1954 kansen gehad. Wat hebben we gedaan in al die jaren? De Antillen waren bijna failliet. Nederland heeft iedere keer alle schulden betaald. Wij hebben als Antillen gefeest. Was er een tekort? Nederland betaalde. We hebben nooit gedacht dat we het zelf anders moesten doen. Waarom niet? Omdat een paar rijke families altijd aan de macht willen blijven. En ze blijven aan de macht. Als er verkiezingen zijn geven ze cadeautjes weg, betalen ze mensen. Stem op mij. Brengen ze een koelkast bij de armen. Stem op mij. Een paar hele rijke families die alles bestieren.’
De brede armen van Oleana hangen in de lucht.
‘Kijk es om je heen. Zestig procent van de bevolking is ongeschoold. Zestig procent van de bevolking zit aan een minimumloon. De massa is arm gebleven.
Nederland maakt hier een fout. Door die massa niet te helpen. De sociale voorzieningen zijn hier slecht. In Nederland krijg je bijvoorbeeld huurtoeslag. Kindertoeslag bestaat hier niet. Daarmee kan Nederland arme mensen helpen. Voor Bonairianen zijn deze zaken niet geregeld. Daardoor ontstaat er steeds meer onrust. Een Bonairiaan is ook een Nederlander. In Nederland bestaat het beeld dat het leven op Bonaire minder kost dan in Europa. Maar dat is niet waar. Het levensonderhoud op Bonaire is ruim veertig procent duurder dan in Europees Nederland.’

‘Ik ben directeur van de woningstichting. Nederland heeft ons geholpen, indirect, met hun kennis. We hebben een contract met een Nederlandse corporatie voor kennisoverdracht. Zij hebben ons heel goed geholpen. Nu willen we op eigen kracht verder. Ik heb hier bij de banken op Bonaire een lening gevraagd voor noodzakelijke uitbreiding van onze woningvoorraad . Dan betaal ik een rente van 6,25 procent. Dat betekent dat ik die rente moet doorberekenen in de huur. Hierdoor worden woningen onbetaalbaar voor onze doelgroep.’

‘Ik moet eerst vertellen dat we hier een groot probleem hebben. Overbewoning. Dat weet Nederland. Ik ben naar Nederland gegaan, daar kan ik geld lenen. Met een looptijd van 30 jaar en 1,8 procent rente. Daarvoor vraag ik een garantie van het Waarborgfonds, van het ministerie. En dan krijg ik nee te horen. Terwijl alle corporaties in Nederland wel een garantie krijgen. Ik heb alles gedaan. Ik heb gesaneerd. Van zevenendertig naar dertien mensen. De overheadkosten zijn enorm teruggebracht, de corporatie is weer gezond. En nu steekt Nederland de hand niet uit. Ik moet fuseren met een Nederlandse corporatie. Dat betekent overnemen, dan heb je al die voordelen. Ik heb gezegd dat ik dat niet doe.’
Een volgende dreun op de tafel onderstreept de ergernis.
‘Dus kunnen er geen betaalbare woningen worden gebouwd. Als Nederland garant had gestaan was de huur niet 750 dollar, maar 420 dollar per maand geworden. Als dan de huurtoeslag ook nog wordt uitgekeerd, kun je zestig procent van de bevolking een goed en veilig thuis bieden. En wat kost dat? Niets. Ze hoeven alleen maar garant te staan voor die lening.’

‘Waarom pakken ze ons onze trots af? We hebben gevraagd: help ons even. We hebben ondertussen bewezen dat we op eigen benen kunnen staan. Maar wij worden niet gelijk behandeld. Dat maakt me boos. Denk ik, sodemieter maar op.’
De tafel moet het nog een keer verduren.

‘Een staatssecretaris heeft een brief geschreven waarin zij zegt dat ik verkeerd bezig ben. En zo kreeg ik wel meer van dit soort berichten. Maar ook werd hier op dit terras gezegd dat ik op moest passen. Door Henk Kamp. Dat het mij mijn carriere kan kosten. Dat noem ik een dreigement.’
Ondertussen is Rian Oleana aangeschoven. Ze zet een klein Delftsblauw doosje op tafel.
‘Die man ging op zijn motortje weer naar huis. In zijn korte broek. Ik zeg tegen mijn vrouw, heb je gehoord wat hij zei? Dat verwacht je niet. Intimidatie. Kamp kleineerde mij. Doordat hij de macht heeft. Het heeft hier die zondagavond gedonderd en gebliksemd nadat zijn woorden gezakt waren.’
Oleana schiet bijna weer uit zijn slof. Lacht dan.
‘Maar we kregen wel een cadeautje.’
Hij wijst naar het doosje.
‘Ik heb hem de volgende dag opgebeld. Ik zei, wat zei je nu eigenlijk? Ik wil nog een keer met je praten. Morgenochtend vroeg, zie ie. Ik kom binnen en hij zegt, het is jouw probleem, ik trek mijn woorden niet terug. Dan ben ik weg, zei ik. Hij heeft dat hele jaar alleen maar negatief geschreven over onze corporatie. Hij had tegen zijn secretaresse gezegd, die Oleana komt hier niet meer binnen.’
De tafel ondervindt geen gevolgen van deze geschiedenis.

‘Ik moet even terug. Wij hebben als Antillianen een zootje gemaakt binnen de Antillen. Er zijn op de eilanden bepaalde mensen erg rijk geworden. Maar de massa is arm gebleven. Dat betekent dat wij het niet goed gedaan hebben. Je kunt altijd Nederland de schuld geven, maar wij hebben het niet goed gedaan. Er was geen controle. Nu hoop ik dat de controle zo goed is, dat zulke dingen niet meer gebeuren. Maar geef ons wel een kans.
Natuurlijk word je er ook weleens gek van. We hebben alle kansen gehad. We hebben alleen maar gefeest, alleen maar geld uitgegeven. Als we tien gulden hadden, gaven we er vijftien uit. Dat hebben wij gedaan.
Je ziet het bijna overal in landen die op eigen benen willen staan. Een elite verrijkt zich en de rest blijft arm. Natuurlijk word ik wel eens woedend. Denk ik sodemieter toch eens op.’

‘Het is hier een kleine gemeenschap. Iedereen weet wat iedereen gedaan heeft en doet. Ik heb veel tegenwerking gekregen. Werd van van alles beschuldigd. Maar heb uiteindelijk mijn gelijk gekregen.
Wat een voordeel is, ik ben financieel onafhankelijk geworden. Ik heb geluk gehad, of ik was slim. Dat oordeel laat ik aan anderen over. Ik heb voor 800 gulden gewerkt als betonstorter. Daarna heb ik als consultant gewerkt. Later ben ik gewoon ondernemer geweest. En dat is nu een voordeel. Ik hoef niet bang te zijn voor de overheid. Kan gewoon zeggen dat ik het niet doe als iets me niet bevalt. Jammer genoeg zijn de meesten hier niet in deze positie. Dan zou er echt iets kunnen veranderen.’

‘Er zijn hier heel veel mensen goed opgeleid, ze komen terug vanuit Nederland, hebben een job, een gezin, hebben een hypotheek. Ze zijn bang om iets te zeggen. Zodra je iets zegt, sta je op straat. En dus slikken ze allemaal alles. Ze moeten wel. Binnenskamers hoor je goed ideeën, maar buiten …’
Oleana haalt voor de zoveelste keer zijn schouders op.
‘Democratie? Nul. En dat komt door de politiek hier. Niet door Nederland. Het is een lang proces om van de politiek hier een transparant geheel te maken. Veel zaken die in Nederland goed geregeld zijn, bestaan hier nog niet. Hier bepalen een aantal families hoe het politiek gaat. De financiering van partijen is volstrekt onduidelijk. Er komen wel steeds meer geluiden om dat veranderen. Niet alles kan tegelijk natuurlijk. Maar er moet verandering komen. En dat kan. Het toezicht op de begroting is al verbeterd bijvoorbeeld. Dat heeft al positieve gevolgen. En dat is toch normaal? Controle is noodzakelijk. Het is publiek geld, je mag toch weten hoe het besteed wordt?’

‘Vroeger hoefde je maar te zeggen, jij discrimineert en prompt kreeg je geld van Nederland. Alles is hier altijd afgekocht. Of je begon over de slavernij, dan wist Nederland zich helemaal geen raad.
Wat ze hadden moeten doen, en vanaf 1954 al, zeggen: hier staat die zak met geld, je leert de mensen hoe je ermee om moet gaan en ieder jaar leg je verantwoording af. Dat is geen nieuwe vorm van slavernij. Dat is verantwoording afleggen. Nederland was ons moederland, maar heeft zich niet opgesteld als een verantwoordelijk ouder.‘

‘Je ziet het in de gemeenschap hier. Neem een Peruaan, die is gekomen als gastarbeider, kijk naar de Chinezen, de Colombianen, kijk eens hoe die zich redden. Kijk dan eens naar de Bonairiaan, die zit in het café, de hele dag te zuipen. Die anderen zijn veel verder dan de Bonairiaan. In Peru heb je niks. Je moet keihard werken voor je geld. Daar leer je van met geld om te gaan. Ik blijf zeggen dat wij dat niet geleerd hebben. Dat is de schuld van Nederland, maar ook van onszelf. Je moet eerst naar jezelf kijken. Nederland had moeten controleren. Moeten vragen wat doe je met het geld.’

‘Wat heeft Nederland na 10.10.10 gedaan? In plaats van gemeenteambtenaren heeft ze rijksambtenaren gestuurd. Die mensen begrijpen niet wat hier gebeurt. Nederland heeft gewoon 500 Europese Nederlanders hier neergezet. Die krijgen vergoedingen, dure huizen, die worden betaald in euro’s, het kan niet op. De ambtenaar van hier kreeg niks extra’s. Mensen met dezelfde opleiding, maar met grote verschillen in behandeling. Daar begon de frustratie.
Die Europese Nederlander snapt ook niet hoe het systeem hier werkt. Dat is ook logisch, ze waren helemaal niet voorbereid.
Er is nog een gevaar, als je hier lang genoeg blijft, word je vanzelf corrupt. Want je ontdekt dat als je langer wilt blijven, de een je kan helpen met dit en dat een ander daarvoor kan zorgen. Je ontdekt ook al snel dat als je een grote mond hebt, je het allemaal wel kunt vergeten. Terwijl het je taak is om te kijken wat goed is en wat slecht.’

‘Wat ik ook nooit zal vergeten. Is hier een topambtenaar op bezoek. Bij de borrel zegt hij ineens dat we niet moeten vergeten dat wij een kostenpostje zijn. Een kostenpostje. Hij had het niet over mensen, maar over kosten. Dat was een eyeopener. Hij bedoelde het vast niet eens zo slecht. Maar ‘s avonds dacht ik, zo zien zij ons dus.’
Oleana straft de tafel nog maar eens.
‘Als ik honderd of vijfhonderd huizen wil bouwen, hoef ik geen geld. Dat kan ik lenen, ik hoef alleen maar een garantiestelling. Iedere Nederlandse woningcorporatie krijgt dat. Wij niet. Onze woningstichting is dan ineens geen toegelaten instelling. Wij moeten maar fuseren met een Europese Nederlandse corporatie. Het betekent dat wij overgenomen worden. Dat is oneerlijk. Het betekent dat ze ons niet vertrouwen. Dat accepteer ik niet.’

‘Ik begrijp Nederland soms niet. Een Colombiaanse arts mag hier op het eiland niet werken. De diploma’s worden niet erkend. En wat gebeurt er nu? Als ik ziek ben, waar word ik naartoe gestuurd? Naar Colombia. Dat kost ook nog eens miljoenen. Want ik mag twee familieleden meenemen. Die zitten in een hotel. Desnoods weken of maanden. Ze zitten ons daar gewoon uit te lachen.’
De tafel wacht geduldig.
‘Laat ze hier komen werken, die Colombiaanse artsen. Verzorg je bevolking hier. Het zou nog goed kunnen zijn voor de economie ook. Als we hier een groot en goed ziekenhuis hebben komen de mensen van Curacao en Aruba hier ook. Je bespaart geld en krijgt ook nog extra inkomsten. In plaats daarvan bouwen we een gevangenis. Voor miljoenen. Waar zijn we mee bezig? Nederland wordt een keertje wakker. Dit kan toch niet? Deze miljoenen kunnen beter worden gebruikt om de Bonairiaan zelfredzaam te maken. ’

‘Als we naar de toekomst kijken en je vraagt of we binnen Nederland moeten blijven, zeg ik ja. Dingen moeten veranderen. Er moeten gelijke rechten komen. We zijn Nederlanders. Net als de Europese Nederlander. Maar je moet goed kijken. Neem de kinderbijslag. Dat kan niet een op een hetzelfde zijn. Dan gaat niemand hier meer werken.
Tegelijkertijd moet Nederland maar eens goed kijken naar de omstandigheden hier. Er is hier echte armoede. Dat kan toch niet?
Wat er moet gebeuren? Nederland moet respect hebben voor de Bonairianen. Je moet weten hoe ze leven. Wat is hun cultuur. Verdiep je erin. Je moet een stappenplan maken. Want het is een lang proces. Leren, begeleiden, leren.
Je moet investeren in onderwijs. Je moet de Bonairiaan leren dat de samenleving een sociale samenhang heeft. Je moet hem op dit moment niet zomaar geld geven. Als iemand twee kinderen heeft, moet je niet zomaar kindertoeslag geven. Gaat je kind naar de opvang, krijg je geld. Niet zo maar cash geld geven, dat wordt niks. Gaan ze feesten. De Bonairiaan moet leren dat als je iets wilt bereiken, je zult moeten werken. Hard werken. Dat is de keerzijde van de medaille.
Dat is een proces van vallen en opstaan. De generatie van onze kinderen gaat het misschien begrijpen. En anders de tweede generatie. Onze kleinkinderen zullen het begrijpen. Investeer dus in onderwijs.
De sociale problematiek moet je oplossen, maar niet alleen met geld. Er is bijvoorbeeld geen openbaar vervoer. Investeer in infrastructuur. Dat zien mensen. Dan gebeurt er iets positiefs.
Als dat gebeurt kun je op gaan voeden. Kun je uitleggen dat er iets tegenover moet staan. Dat je niet alleen rechten hebt, maar ook plichten.
Je kunt zeggen dat Europees Nederland moet leren luisteren en dat het eiland moet leren dat je niet alles zomaar krijgt.’

‘Ik noemde in het begin dat in mijn jeugd het eiland een relatief vriendelijke samenleving kende. Door de komst van het geld, en de nieuwe rijkere bewoner, is er iets verstoord. Wij waren tevreden met niks. En ineens een grote auto, ineens een zwembad, ineens een groot huis, ineens werden de verschillen groot. Daarmee veranderde ons hele systeem van leven. Dat hebben ze gedaan met geld. En nu kun je niet meer terug.’

‘Hier spreken we Papiamentu, thuis, op straat, overal. En kom je op school moet je ineens Nederlands spreken. De kinderen kunnen zich niet uiten. Dat betekent achterstand. Kinderen die heel goed kunnen leren, lopen tegen die taalbarrière aan. Hoe pak je dit aan, wie gaat dit betalen? Moeten al die boeken in het Papiamentu? En ben je klaar, heb je je opleiding in het Papiamentu gehad, kom je in Amerika. Of kom je in Nederland. En dan? Wat moet er gebeuren? Tell me.’

‘Op een bepaald moment moet Nederland ons loslaten. Het kan in de vierde of vijfde generatie zijn, maar die tijd komt. Het kan niet anders. Om agressie en jaloezie te voorkomen, moeten we elkaar respecteren. En elkaar accepteren. Dat moet politiek gezien in Nederland beginnen, dat is de machthebber. Dat is degene die uiteindelijk altijd het mes op tafel kan leggen.
Als Den Haag vijf minuten zou luisteren naar hoe het verder moet, zou ik zeggen dat ze eerst naar de basis moeten kijken. Als je naar mijn invalshoek kijkt, begin met me serieus te nemen. Eis niet dat ik fuseer of me over laat nemen. Je moet ons controleren, we moeten weten wat er met het geld gebeurt. Je moet verantwoording afleggen. Maar respecteer ons.’

‘Afgelopen vrijdag heb ik ruzie gehad met een Europese Nederlander. Een consultant die heel veel geld verdient hier op het eiland. Want hij kan heel goed schrijven. Die vertelde me dat mijn brieven veel te emotioneel zijn. Nederland denkt anders. Luister, heb ik gezegd, wie ben jij om zoiets te zeggen. Je verdient bijna 200 dollar per uur, daarvoor ga je mij de les lezen? Alsof jullie spelregels heilig zijn.’
De theekopjes rammelen enthousiast door het getimmer op tafel.
‘Wat moet ik doen? Ik kan nog lachen. Het leven is te kort om te blijven huilen. Ik kan wel heel agressief worden. Al drie, vier jaar zeg ik tegen mijn vrouw, ik moet iets in de politiek gaan doen. Want als je veranderingen wilt, kom je toch bij de politiek terecht. Anders blijf je schreeuwen, ga je dood en is er niets veranderd.’

Oleana kijkt voor zich uit.
‘Ik wil nu graag de politiek in. Niet voor mezelf, maar voor de Bonairianen. En om Nederland uit te gaan leggen dat het zo niet werkt. Ik hoop dat ik die kans krijg. Als je in je visie gelooft, moet je doorgaan. Al is het soms alleen onderweg.’

Bron:Ikki’s eiland. De horzel van het koninkrijk

Deel dit artikel

Rocargo

Rocargo