Jannet Butter op zondag: Het recht van een krab
‘Wat een diep gat heb je in het zand gegraven,’ zeg ik tegen het meisje dat op het strand zit. Ze zit bijna in het water. Waar het zand lekker kleddert zodat je er mee kunt bouwen. Een grappig zonnehoedje beschermt haar tegen de zon. Die zo vroeg op de morgen toch al verraderlijk kan zijn. Zeker als je zo stil zit als dit meisje. Ze is een jaar of acht. Er ligt een schepje naast haar. Het smalle gat is dus diep genoeg. Met haar hand klopt ze tegen de binnenkanten. Ze kijkt op. In eerste instantie lijkt ze wat terughoudend. Ze knijpt haar ogen dicht. Maar dat is tegen de zon. Ik ga aan de andere kant staan en kniel bij haar. Dat praat makkelijker. ‘Ben je niet bang dat de zee in het gat stroomt?’ vraag ik haar. Ze schudt haar hoofd. ‘Dat gebeurt niet, hoor,’ zegt ze. Aandachtig gaat ze verder met het gladkloppen van de wanden. ‘Ik ga de binnenkant versieren,’ licht ze haar actie toe. ‘Met schelpjes.’ Ze wijst op een hoopje schelpen. ‘Wat mooi. Heb je ze zelf gezocht?’ vraag ik. Ze knikt. ‘Wat wordt het dan?’ vraag ik nieuwsgierig.
‘Een graf,’ zegt ze. Even denk ik dat ik het verkeerd verstaan heb. Dus herhaal ik: ‘Een graf?’ Ze knikt. ‘Voor hem. Daar heeft hij recht op,’ zegt ze. En ze wijst weer. Nu op een krabbetje. ‘Hij is dood.’ Voor het geval ik mocht twijfelen aan de toestand van de krab, denk ik. ‘Heeft hij daar recht op?’ Alweer herhaal ik haar. Ik geef toe dat ik op zijn zachtst verbaasd ben door de woordkeus van dit jonge meisje. En door het feit dat ze vindt dat deze dode krab recht heeft op een mooi versierd graf. ‘Omdat het dierendag is?’ praat ik voor mijn beurt. Maar dat is het niet. ‘Alle dieren tellen mee,’ verklaart ze haar actie. ‘Hij heeft ook gewerkt voor het milieu.’ Nu knijp ik mijn ogen dicht. Niet tegen de zon. Ik kijk nog eens extra goed naar het meisje. Heb ik haar leeftijd niet verkeerd ingeschat? Omdat ik mijzelf niet meer vertrouw, vraag ik in welke groep ze zit. ‘Groep 5,’ zegt ze zonder op te kijken. Acht jaar blijft dus staan. Evenals mijn verbazing voor haar uitspraken. Maar ze gaat geconcentreerd verder. Voor haar is het gesprek ten einde. Ze pakt een handje vol schelpen. Voorzichtig duwt ze er één vast in de wand. De schelp blijft zitten. De wand zakt niet in. Ik hoor een zucht van verlichting. Het mooie graf, waar de krab recht op heeft, gaat lukken. ‘Nou, het wordt prachtig,’ zeg ik. ‘Daar zal hij wel blij mee zijn.’ Ze kijkt mij weer aan. ‘Nee hoor,’ zegt ze. ‘Niet?’ vraag ik. ‘Nee, want hij is dood….’