Jannet Butter op zondag: Belofte aan Bonaire
Als ik het strand op loop, is het nagenoeg verlaten. Alleen verderop ligt iemand in een strandstoel. Ik kan nog niet zien of het een man of een vrouw is. Het grote strandlaken in de stoel trekt bijna een muurtje op. De persoon is druk bezig met foto’s maken. Van Klein Bonaire.
Ik loop vlak langs de ligstoel. Het is een man, zie ik. Al aardig op leeftijd. ‘Mooi is het hier, hè?’ zeg ik in een opwelling. Even lijkt het of er geen reactie komt. Dan schuift hij zijn zonnebril omhoog en kijkt mij aan. Ik schrik van de intens verdrietige blik. ‘Ja,’ zegt hij, ‘mooi is het zeker. Alleen voor mij is het mooie er wel af.’
Hij wendt zijn gezicht af. Het blijft stil. Zal ik gaan? Maar praat hij verder. ‘Ik heb het beloofd, mevrouw,’ zegt hij, ‘aan haar.’ Hij zucht. Dan vertelt hij over Mirjam, zijn vrouw. ‘Zuinig, mevrouw, zo zuinig. Niets had ze voor zichzelf over.’ Hij vertelt over haar zus. Die had alles. Maar die was dan ook rijk getrouwd. ‘Mirjam kreeg wel eens wat. Kleding. Afdankertjes, noemde ik het. Maar zij was er zo blij mee.’ Op een dag had Mirjam een prachtige blouse gekregen, pure zijde. Ze wilde hem niet eens aantrekken. Zorgvuldig had ze hem opgeborgen in de linnenkast. ‘”Voor een bijzondere gelegenheid, had ze gezegd.” Maar die is nooit gekomen, mevrouw.’
‘Ze kreeg ook tijdschriften van haar zus. Op een dag zat er een reisgids tussen. Daar stond Bonaire in,’ zegt hij. Hij was thuisgekomen en had haar aan tafel zien zitten dromen. En ze had gezegd dat ze daar ooit naartoe zouden gaan. In 1999 waren ze vijfentwintig jaar getrouwd. ‘We gaven geen feest, mevrouw. “Zonde van het geld,” had ze gezegd. Ik gaf haar een envelop met geld. Genoeg voor de reis. De envelop werd zorgvuldig opgeborgen. Lang lag die in het nachtkastje.’ Toen de euro kwam, hebben ze de guldens omgewisseld. Ze pakte er wat geld uit voor een informatieboekje. Daarna ging de envelop weer in het nachtkastje.
Opeens kwam de dag toch. De dag, waarop ze zei dat ze de reis zouden gaan boeken. Samen waren ze naar het reisbureau gegaan. Ze werden als vorsten behandeld. De voorpret was groot. Ze zouden in de winter gaan. Heerlijk naar de zon in de Caribbean. ‘Dan draag ik de zijden blouse, Bert,’ had ze stralend gezegd. De tijd verstreek zo langzaam. De tijd leek stil te staan.
Twee maanden voor vertrek voelde Mirjam zich niet lekker. Pijn in haar zij. De huisarts aarzelde niet. Meteen door naar het ziekenhuis. De specialist had heel slecht nieuws. Ik voel een brok in mijn keel komen. Twee weken voor de reis is Mirjam overleden. ‘En weet u wat ze een paar uur voor haar dood nog tegen mij zei, mevrouw?’ Ik schud mijn hoofd, niet in staat te spreken. ‘Het spijt me, Bert, van Bonaire. Beloof me dat jij gaat. Beloof het aan Bonaire.’ En dat heeft hij eindelijk gedaan. Nu het weer kan. Nu het nog kan. Want je weet het nooit. De belofte aan Mirjam én aan Bonaire is ingelost.
Jannet Butter is schrijfster van verhalenbundels over Bonaire: De Knoek heeft duizend ogen, Flamingo’s op brood, De Leguanenvanger en The Ghost of Washikemba.
Verkrijgbaar bij: Addo’s bookstore, The Cadushy Distillery, Delfins Beach Resort Bonaire, MG Bonaire en Van den Tweel Supermarkt.