Nieuws van Bonaire

Pacheco Domacassé (80) overleden op Curaçao

Pacheco Domacassé (80) overleden op Curaçao

Voormalig directeur van Kas di Kultura, Pacheco Domacassé is vandaag overleden. Hij was schrijver, docent, acteur, auteur, zanger-gitarist en regisseur. Pacheco schreef en regisseerde voor theater, film en televisie.

Aanvankelijk was Domacassé zanger-gitarist, maar na oriëntatie-reizen door Amerika, het Caribisch gebied en Europa wijdde hij zich voornamelijk aan het theaterleven en aan de film*.

Domacassé en en zijn vrouw Diana Lebacs behoorden begin jaren zeventig, kort na de opstanden van 30 mei 1969, tot een kleine sociaal zeer actieve groep van Curaçao, die toneel als strijdmiddel zagen tot anti-kolonialistische bewustmaking van de eigen identiteit en geschiedenis.

Tula

Van 1971 tot 1981 richtte Domacassé verschillende toneelgezelschappen op, zowel op Curaçao als op Bonaire. Meestal werden daar zijn eigen stukken opgevoerd, vaak gebaseerd op historie en geschreven in de eigen taal.

In 1971 bracht hij met zijn groep Nos Kausa het stuk Tula, in regie van de Belgische regisseur Tone Brulin, die door de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen, Sticusa, was uitgezonden. Het was het eerste stuk over de slavernijgeschiedenis van Curaçao vanuit het perspectief van de zwarte Curaçaoënaar. Ook in Negerman werd raciale en koloniale problematiek opgevoerd.

Daarna volgen voorstellingen als Tochi (1972), en Konsenshi di un pueblo (bewustzijn van een volk, 1973), over actuele maatschappelijke problemen. Domacassé’s Teatro di Ritmo (1977) was gebaseerd op folklore; in 1981 experimenteerde hij met Teatro Folkloriko Kreativo waarna hij Grupo Folkloriko Kreativo, een dansgroep oprichtte, die zowel op de eilanden als in Noord- en Zuid-Amerika met succes optrad.

Daarnaast zette Domacassé een andere ontwikkeling op Curaçao in gang: hij vernieuwde het theater door af te stappen van traditionele ensceneringen, door het experimenteren met nieuwe technieken in de decor-opbouw en belichting, door de workshop-aanpak, het verlaten van de traditionele schouwburg als plaats van voorstelling en door het aansnijden van nieuwe thema’s en nieuwe genres als het absurdistisch theater zowel als het brengen van de klassieken. Dat vroeg veel meer van de amateurspelers dan tot dan toe het geval was en dat had weer tot gevolg dat cursussen en workshops een bloeiend leven gingen leiden.

In 1977 werd Domacassé voor zijn toneelwerk de aanmoedigingsprijs van de Sticusa toegekend, een prijs bedoeld voor niet-Nederlandstalige Surinaamse en Caribische schrijvers. De Sticusa stond in die tijd flink onder vuur. Deze specifieke prijs was in 1973 opgericht, maar die van 1977 zou de laatste zijn door de scherpe reactie van Domacassé.

Literair spelletje

Hij kreeg de prijs voor zijn toneelstukken “die erkenning verdienen door de sociale bewogenheid van de schrijver die daaruit spreekt en de historische dimensies die hij daaraan geeft”, maar weigerde hem in ontvangst te nemen. “Als ik een dergelijke prijs accepteer, zou ik tegen mijn principes handelen. Ik wil met mijn weigering de nadruk leggen op wat er op het ogenblik gaande is op de eilanden.”

“We spelen niet een literair spelletje, maar voeren een sociaal-culturele strijd via de literatuur: Literatuur als wapen. Na acht jaar ononderbroken culturele initiatieven en activiteiten als ‘culturele strijder’, zowel lokaal als internationaal, komt de betiteling ‘aanmoedigingsprijs’ wel erg vreemd aan. Een prijs voor bijv. ‘doorzettingsvermogen’ zou ik met open armen in ontvangst hebben genomen.”

Domacassé werd Hoofd van de sectie Cultuur van de Dienst Onderwijs en Cultuur van het Eilandgebied Curaçao. Hij had zo meer zeggenschap over de besteding van ontwikkelingsgelden voor cultuurbeleid via OKSNA (Overlegorgaan Kulturele Samenwerking Nederlandse Antillen).

Dit stelde zijn integriteit op de proef, omdat hij en zijn vrouw voor hun artistieke werk mede afhankelijk waren van gelden van OKSNA. In de periode dat Domacassé hoofd Cultuur was, werd de Sticusa ontmanteld, en kreeg de OKSNA meer zeggenschap over de cultuurgelden (en Nederland minder).

De concrete invulling was echter een zware opgave voor OKSNA en voor Domacassé, zeker nadat de geldkraan uit Nederland werd dichtgedraaid. Halverwege de jaren negentig diende Domacassé moe zijn ontslag in.

Film en televisie

In de jaren tachtig, toen het toneel op zijn retour was, maakte Domacassé net als enkele anderen de overstap naar film en televisie. Hij was betrokken bij adviezen, vertaling en casting bij films als Duel in de diepteMijn zuster de negerin, terwijl E pida Baranka ‘ki (1980) en Famia Kibni (1981) volledig op zijn naam staan.

Hij regisseerde de tv-film Boka Sarantonio (1985), die later door zijn vrouw Diana Lebacs, die in de film meespeelde, omgevormd werd tot jeugdboek (Witte lucht, 1986).

Pacheco Domacassé, die in werkelijkheid Venancio H. Domacassé heette zou volgende week 81 jaar oud zijn geworden.

* met dank aan de Theater Encyclopedie

Voormalig directeur van Kas di Kultura, Pacheco Domacassé is vandaag overleden. Hij was schrijver, docent, acteur, auteur, zanger-gitarist en regisseur. Pacheco schreef en regisseerde voor theater, film en televisie.

Aanvankelijk was Domacassé zanger-gitarist, maar na oriëntatie-reizen door Amerika, het Caribisch gebied en Europa wijdde hij zich voornamelijk aan het theaterleven en aan de film*.

Domacassé en en zijn vrouw Diana Lebacs behoorden begin jaren zeventig, kort na de opstanden van 30 mei 1969, tot een kleine sociaal zeer actieve groep van Curaçao, die toneel als strijdmiddel zagen tot anti-kolonialistische bewustmaking van de eigen identiteit en geschiedenis.

Tula

Van 1971 tot 1981 richtte Domacassé verschillende toneelgezelschappen op, zowel op Curaçao als op Bonaire. Meestal werden daar zijn eigen stukken opgevoerd, vaak gebaseerd op historie en geschreven in de eigen taal.

In 1971 bracht hij met zijn groep Nos Kausa het stuk Tula, in regie van de Belgische regisseur Tone Brulin, die door de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen, Sticusa, was uitgezonden. Het was het eerste stuk over de slavernijgeschiedenis van Curaçao vanuit het perspectief van de zwarte Curaçaoënaar. Ook in Negerman werd raciale en koloniale problematiek opgevoerd.

Daarna volgen voorstellingen als Tochi (1972), en Konsenshi di un pueblo (bewustzijn van een volk, 1973), over actuele maatschappelijke problemen. Domacassé’s Teatro di Ritmo (1977) was gebaseerd op folklore; in 1981 experimenteerde hij met Teatro Folkloriko Kreativo waarna hij Grupo Folkloriko Kreativo, een dansgroep oprichtte, die zowel op de eilanden als in Noord- en Zuid-Amerika met succes optrad.

Daarnaast zette Domacassé een andere ontwikkeling op Curaçao in gang: hij vernieuwde het theater door af te stappen van traditionele ensceneringen, door het experimenteren met nieuwe technieken in de decor-opbouw en belichting, door de workshop-aanpak, het verlaten van de traditionele schouwburg als plaats van voorstelling en door het aansnijden van nieuwe thema’s en nieuwe genres als het absurdistisch theater zowel als het brengen van de klassieken. Dat vroeg veel meer van de amateurspelers dan tot dan toe het geval was en dat had weer tot gevolg dat cursussen en workshops een bloeiend leven gingen leiden.

In 1977 werd Domacassé voor zijn toneelwerk de aanmoedigingsprijs van de Sticusa toegekend, een prijs bedoeld voor niet-Nederlandstalige Surinaamse en Caribische schrijvers. De Sticusa stond in die tijd flink onder vuur. Deze specifieke prijs was in 1973 opgericht, maar die van 1977 zou de laatste zijn door de scherpe reactie van Domacassé.

Literair spelletje

Hij kreeg de prijs voor zijn toneelstukken “die erkenning verdienen door de sociale bewogenheid van de schrijver die daaruit spreekt en de historische dimensies die hij daaraan geeft”, maar weigerde hem in ontvangst te nemen. “Als ik een dergelijke prijs accepteer, zou ik tegen mijn principes handelen. Ik wil met mijn weigering de nadruk leggen op wat er op het ogenblik gaande is op de eilanden.”

“We spelen niet een literair spelletje, maar voeren een sociaal-culturele strijd via de literatuur: Literatuur als wapen. Na acht jaar ononderbroken culturele initiatieven en activiteiten als ‘culturele strijder’, zowel lokaal als internationaal, komt de betiteling ‘aanmoedigingsprijs’ wel erg vreemd aan. Een prijs voor bijv. ‘doorzettingsvermogen’ zou ik met open armen in ontvangst hebben genomen.”

Domacassé werd Hoofd van de sectie Cultuur van de Dienst Onderwijs en Cultuur van het Eilandgebied Curaçao. Hij had zo meer zeggenschap over de besteding van ontwikkelingsgelden voor cultuurbeleid via OKSNA (Overlegorgaan Kulturele Samenwerking Nederlandse Antillen).

Dit stelde zijn integriteit op de proef, omdat hij en zijn vrouw voor hun artistieke werk mede afhankelijk waren van gelden van OKSNA. In de periode dat Domacassé hoofd Cultuur was, werd de Sticusa ontmanteld, en kreeg de OKSNA meer zeggenschap over de cultuurgelden (en Nederland minder).

De concrete invulling was echter een zware opgave voor OKSNA en voor Domacassé, zeker nadat de geldkraan uit Nederland werd dichtgedraaid. Halverwege de jaren negentig diende Domacassé moe zijn ontslag in.

Film en televisie

In de jaren tachtig, toen het toneel op zijn retour was, maakte Domacassé net als enkele anderen de overstap naar film en televisie. Hij was betrokken bij adviezen, vertaling en casting bij films als Duel in de diepteMijn zuster de negerin, terwijl E pida Baranka ‘ki (1980) en Famia Kibni (1981) volledig op zijn naam staan.

Hij regisseerde de tv-film Boka Sarantonio (1985), die later door zijn vrouw Diana Lebacs, die in de film meespeelde, omgevormd werd tot jeugdboek (Witte lucht, 1986).

Pacheco Domacassé, die in werkelijkheid Venancio H. Domacassé heette zou volgende week 81 jaar oud zijn geworden.

* met dank aan de Theater Encyclopedie


Deel dit artikel

Rocargo

Rocargo

Rocargo

Rocargo