Geschreven door Hubert Linkels
Bewerkt door Harald Linkels
El projecto para el desarollo y progreso de Bonaire was de Venezolaanse slagzin voor het Flamingo Paradise project dat in 1978 moest verrijzen aan de overzijde van de Flamingo luchthaven. ‘Het project voor de ontwikkeling en vooruitgang van Bonaire’ was natuurlijk een prachtige slagzin, die helaas toch niet kon voorkomen dat het Venezolaanse ontwikkelingsproject voor Bonaire niet alleen bijna de nekslag betekende voor de beoogde toeristische ontwikkeling van het eiland, maar ook de oorzaak was van de enorme schulden die door Venezolaanse investeerders op het Flamingo eiland Bonaire werden achtergelaten.
Diverse ondernemers en particulieren op het eiland werden zelfs tot aan de rand van de financiële afgrond gebracht. Hoewel het grandioos mislukken van het Flamingo Paradise project uit politiek oogpunt vooral werd toegeschreven aan de politicus Rudi Ellis en zijn partij Union Patriotiko Boneriano, kon de UPB partijleider moeilijk verantwoordelijk worden gehouden voor de mislukking van dit grote project. Voor zover bekend werd er op Bonaire niet geheimzinnig gedaan over de bouw van het hotel. Bovendien was ‘achterkamertjespolitiek’ op het Flamingo eiland nog niet uitgevonden. Het ontwikkelingsproject kon evenmin gezien worden als een hersenschim of een luchtkasteel, want tot tweemaal toe vertrok een Bonaireaanse delegatie naar Venezuela om zich daar persoonlijk op de hoogte te stellen van de plannen.
El Moro Anzoategui
Een Bonaireaanse delegatie bestaande uit gedeputeerde Papa Statia, de politiek leider van de UPB Rudi Ellis en een enkele correspondenten van de op Bonaire gelezen kranten waren de eersten die 1978 kennis maakten met het project. Zij werden uitgenodigd voor een bezoek aan Venezuela waar in de staat Anzoategui de voorloper van het Flamingo Paradise project onder de naam ‘El Moro’ al in een ver gevorderd stadium verkeerde. Het enorm groot opgezette project zou een afspiegeling krijgen op Bonaire, zij het aanzienlijk kleiner dan het Anzoategui project.Later werd er een tweede, maar nu grotere delegatie door Venezuela uitgenodigd. Bij die gelegenheid werd de luchtvaartmaatschappij ‘Turorca’ ingeschakeld om een chartervlucht uit te voeren. Dat was trouwens geen aardigheidje van de Venezolaanse overheid, maar van de Turorca maatschappij zelf, die een rechtstreekse verbinding tussen Bonaire en de kustplaatsjes Puerto La Cruz en Barcelona in Anzoategui wel zag zitten.
De tweede delegatie bestond uit een veertigtal genodigden, waaronder politici, pers, het bedrijfsleven en overheidsdiensten zoals douane en politie, die met eigen ogen konden zien, dat er wel degelijk een voorloper was van het op Bonaire gestarte project. Buiten het bezoek aan het ‘El Moro’ project werd een uitje aangekoppeld naar de stadjes Puerto La Cruz en Barcelona, die op commercieel terrein meer contact wilde hebben met Bonaire. Hoewel dat een goede zaak leek, kwam het plan nooit van de grond. Hoe belangrijk Venezuela het ‘bondgenootschap’ met Bonaire vond, bleek wel uit een expositie die in Barcelona was opgezet over het eerste bezoek van de delegatie. Ook was het verslag dat in de Beurs & Nieuwsberichten was verschenen was opgehangen. Veel zoden zette dat niet aan de dijk. Buiten de Bonaireaanse delegatie, waren de meeste bezoekers de Nederlandse taal niet meester. De maatschappij ‘Turorca’ met de gele vliegtuigen, was heel enthousiast en zou in overleg met Ramonsito Booi wekelijks goedkope groenten en fruit vanuit Venezuela naar Bonaire kunnen vliegen. Helaas werd daaraan geen gevolg gegeven, hoewel Ramonsito Booi, toen nog gelieerd aan de kleine Cultimara Supermarket, daar wel degelijk brood in zag.
Oppositie
Op een enkeling na was vrijwel iedereen enthousiast over het El Moro project als voorloper van het project op Bonaire. De enige uitzondering was politicus Jopie Abraham, die ook deel uitmaakte van de delegatie en in Venezuela duidelijk zijn bezwaren tegen het project naar voren bracht. Daaraan werd overigens niet veel aandacht besteed, omdat Abraham met zijn toenmalige boezemvriend wijlen de schrijver Wilco Bergmans, die namens de Amigoe meereisde, tot de oppositie werden gerekend.
Ongetwijfeld was het Flamingo Paradise project voor Bonaire een prachtig, maar ook wel een iets te groots opgezet project, waarvan alleen de eerste fase van de infrastructuur al een bedrag van vijftien miljoen gulden vergde. En dat was dan alleen al nodig voor het opblazen van de rotsachtige bodem die met kunstmatige kanalen het erfpachtterrein tegenover de luchthaven in eilandjes moest verdelen. Voor die klus werd het Venezolaanse bedrijf Fundeos C.A. van de in Venezuela wonende Italiaanse bon vivant Carlos Sansoni aangetrokken.
Kosten noch moeite werden gespaard om het project succesvol te maken en dat was ook duidelijk te zien. De weg die nu vanaf het voetbalstadion rechtstreeks naar de luchthaven leidt, was er nog niet. De weg die naar het vliegveld leidde was de J.A. Abraham Boulevard . Die weg werd ter hoogte van het publieke strand, op enige afstand van de ambtswoning van de gezaghebber doorsneden zodat de jachten van de potentiële huizenkopers zonder enige belemmering naar de zee konden varen. De weg die oorspronkelijk naar de luchthaven voerde, moest worden omgelegd. Het duurde maar enkele maanden of de Venezolanen waren al heer en meester van het immens grote erfpachtterrein. Aan de bezwaren van de milieuorganisaties, die doodsbang waren voor de verzilting van de omringende grond, werd geen aandacht besteed. Evenmin werd er gesproken over het ongemak voor bewoners van de wijk Tera Cora die de luchthaven slechts konden bereiken door eerst terug te rijden naar het centrum van Kralendijk. Later kwam er een aanpassing.
Dagelijks werden gedeelten van de rotsachtige grond met dynamiet opgeblazen. Niet alleen schadelijk voor de oren, maar ook schadelijk voor de dichtbij staande huizen die scheuren gingen vertonen. Klachten over Venezolaanse investeerders bij de Bonaireaanse overheid hadden weinig succes. Dit was immers dé kans van Bonaire om mee te gaan tellen in de toeristische sector. Maar Bonaire was helaas zoals bekend, niet erg succesvol in grote hotelprojecten. Dat bleek immers al uit de eerdere mislukking van het ook zeer groot opgezette project Sorobon Hotel dat bij het Lac gestalte moest krijgen. Zoals bekend kampte dit project vanaf het begin van de bouw met financiële problemen en eindigde in een ravage van betonnen pilaren. Helaas had Bonaire geen lering getrokken uit het Sorobon echec.
Dat werd eens te meer duidelijk, toen als een donderslag bij heldere hemel bekend werd dat de belangrijkste geldschieter van het Flamingo Paradise, de Banco de los Trabajadores de Venezuela, niet meer in staat was om de inmiddels opgelopen schuldenlast van 30 miljoen dollar te dragen. De gevolgen waren desastreus. Wat overbleef van het project, was niet meer dan een drietal betonskeletten die nu als een onderdeel van het Caribbean Court Resort, naast Plaza Resort.
Het enige positieve punt tot dan toe was de vijftien miljoen gulden kostende infrastructuur, verdeeld over een aantal eilandjes, waar Bonaire beschikte maar waar in eerste instantie feitelijk niets mee gedaan werd. De Venezolanen konden dat in ieder geval niet meenemen. Dat was maar goed ook, want was er altijd nog wel een goede politieke vriend te vinden die voldoende belangstelling had om huizen op de eilandjes te bouwen.
De UPB had, in tegenstelling tot de waarschuwingen in de media, veel te lang aangezien hoe Venezolanen zich steeds aan hun verplichtingen onttrokken. De lokaal aangetrokken werknemers hadden dan ook geen vertrouwen meer in hun werkgever, noch in de politieke leiders van Bonaire. Zij wilden zich verenigen in een vakbond. Dat leidde tot het ontslag van een drietal werknemers en kort daarna verscheen er in de lokale pers een open brief waarin de leider van de UPB Rudi Ellis beschuldigd werd van het aannemen van steekpenningen.
Een buitengewoon vervelende situatie voor Ellis die niet alleen fractieleider van de politieke partij UPB was, maar ook Statenlid in het parlement van de Nederlandse Antillen. Ellis nam de beschuldiging hoog op. Maar Ellis ontpopte zich als een echte Bonaireaan, die met veel bombarie een rechtzaak aankondigde die in werkelijkheid nooit plaats zou vinden. Het was wel duidelijk, dat de gehele situatie van Flamingo Paradise de inzet zou worden van de komende verkiezing voor het eilandsbestuur waar de partij van Ellis al veertien jaar lang de scepter zwaaide, maar nu ondermijnd werd door zijn zwager Jopie Abraham, de leider van de oppositiepartij Partido Demokrátiko Boneriano.
Het in oorsprong goed opgezette Flamingo Paradise project werd tegen het eind van 1983 door de Nederlandse rechter mr. D.J. van Dijk failliet verklaard. De grootste schuldeiser en tevens aandeelhouder van Valle Ariba de Charallaves, de dochtermaatschappij van de Banco de los Trabajadores de Venezuela, ging voor 17 miljoen de boot in. Het bedrijfsleven van Bonaire en een aantal particulieren bleken aan het hotelproject een kater en een aantal niet betaalde rekeningen ter grootte van 1,2 miljoen gulden over te houden. Het project betekende bovendien ook de politieke ondergang van het bestuurscollege dat de signatuur droeg van de UPB. Ellis was voor vriend en vijand, maar voor ieder om een andere reden, de gebeten hond. Hij was immers de man die het project entameerde. Voor partijleider Johan ‘Jopie’ Abraham zag de komende verkiezing en daarna de bestuursverantwoordelijkheid er heel gunstig uit. Daar kwam natuurlijk wel enige politiek aan te pas. Nog in de aanloop van de verkiezing, hakte Abraham alvast de knoop door en stelde vast dat onder het PDB bestuur de Venezolaanse investeerders rekening en verantwoording zouden moeten afleggen. Dat klonk goed in de oren van iedereen die verliezen geleden hadden door het mislukte project. Maar in werkelijkheid gebeurde er helemaal niets. Het gevolg van de grootspraak van Jopie Abraham was wel dat alle schuldeisers op Bonaire met lege handen bleven staan. Het zou nu een heel moeilijke zaak worden, om dat nog terug te draaien, want de directie van Flamingo Paradise bleek zich al veilig teruggetrokken te hebben in de Venezolaanse haven.
Merkwaardige rol
Een uiterst merkwaardige rol in het hele verhaal speelde de Dienst Openbare Werken (DOW) die de Bonaireaanse media van nalatigheid beschuldigde omdat met name de kranten niet bekend maakten dat het Flamingo Paradise en aannemer Endami de wetten van de Nederlandse Antillen hadden geschonden, omdat zij steeds werkzaamheden uitvoerden waarvoor de DOW geen vergunning had afgegeven.
De vice- president van het Venezolaanse project Carlos Migares noemde dit een verdachtmaking die volgens hem kant noch wal raakte. Prompt werd er weer hoog van de DOW toren geblazen. De overheidsdienst trad op als spindokter voor het bestuurscollege en startte met een veeg uit de pan voor de media die toch in de loop van maanden veel vraagtekens hadden gezet bij het beleid van het afgetreden UPB bestuurscollege. Volgens de DOW hadden radio en kranten inzage moeten eisen van de uitgegeven bouwvergunning. Dat was natuurlijk klinkklare onzin en de media lieten dan ook duidelijk weten dat dit gewoon een falen was van een bestuurscollege dat onterecht vertrouwen had in de overheidsdienst Openbare Werken. Zou Flamingo Paradise de wetten van het land al geschonden hebben, dan was uitgerekend deze dienst Openbare Werken als eerste en tevens als de enige instantie geweest om het Bestuurscollege onmiddellijk op de hoogte te brengen van de feiten. De DOW immers was aangesteld al toezichthouder van het project. Maar er was kennelijk nooit toezicht geweest. De overheidsdienst liep nu met kilo’s boter op het hoofd en wilde om die reden nu de probleem in de schoenen schuiven van de media.
De rol van Brutus in het Flamingo Paradise echec werd gespeeld door economisch adviseur Deis Schermer die was aangetrokken door het bestuurscollege. Schermer was niet alleen financieel–economisch goed onderlegd, maar had bovendien inzage in de diverse rapporten die werden uitgebracht over de toeristische situatie op Bonaire. Als adviseur bekritiseerde Schermer al direct het beleid van het bestuurscollege en de enorme grootte van het Flamingo Paradise project. Ook attendeerde Schermer vooral op de slakkengang waarmee het project werd uitgevoerd. Er was dus al vanaf het begin twijfel geweest over het welslagen van het project. Al gauw bleek dat financiële problemen en de politieke overwegingen, steeds groter werden, want in Venezuela stond ook de presidentsverkiezing voor de deur. Om verder onbekende, maar toch wel enigszins uitgelekte problemen die zich voordeden in Caracas, werd plotseling bekend gemaakt dat Banco de los Trabajadores de Venezuela gesloten zou worden.
De noodzakelijke geldstroom die al sedert november 1982 regelmatig stagneerde, werd in maart 1983 precies een maand voor de verkiezing van de leden van de Bonaireaanse eilandsraad geheel afgedamd. De verliezende partij was het bedrijfsleven en de opkomende werkloosheid door het stoppen van het project. Oppositiepartij PDB aarzelde uiteraard geen moment de schuld van het mislukte project volledig in de schoenen te schuiven van de bestuurspartij. Na de verkiezing die inderdaad de PDB aan de macht bracht, werd de balans opgemaakt en de directie van Flamingo Paradise werd de wacht aangezegd.
Erfpacht
Abraham adviseerde het bestuurscollege om Flamingo Paradise het recht op erfpacht te ontnemen. Dat betekende ook dat het einde voor de individuele Bonaireaanse schuldeisers die nu zeker naar hun geld konden fluiten. Dat bleek al heel gauw toen de Venezolanen lieten weten verder niet meer geïnteresseerd te zijn in het Bonaireaanse avontuur. Het schuldenpakket dat door de Venezolanen werd achtergelaten bedroeg 1 miljoen 212 duizend 746 gulden en 58 cent, 1 miljoen 894 duizend en 873 Bolivars en 17.000.000 dollars. Voor die tijd enorme bedragen.
In een faillisementsvergadering maakten bewindvoerders Komdeur en Heere uit Curaçao de schuldeisers duidelijk, dat zij elke illusie over betaling van de vordering via het te innen geld van de openbare verkoop wel konden vergeten. Wat over was bleek niet veel meer te zijn dan een paar oude trucks, een directiekeet en vier schrijfmachines. Bonaire bleef achter met drie in eerste instantie waardeloze skeletten, opgetrokken uit ruw beton. De in begin februari van dat jaar nieuw gekozen president van Venezuela Jaime Lusinchi zei bij zijn aanvaarding van het ambt dat Venezuela alle buitenlandse schulden zou voldoen. Een mededeling waar Bonaire, zoals terecht zou blijken, haar eigen gedachte over had. Voor Venezuela en voor Bonaire was er een roemloos eind gekomen aan het project Flamingo Paradise.
Over de schuldvraag werd nog jarenlang gedebatteerd en geruzied. Het was vooral UPB aan wie verweten werd een verkeerde keuze te hebben gemaakt. Dat werd deze partij trouwens nog eens extra ingepeperd toen zij probeerde om zich te rehabiliteren door de erfpacht van het voormalige Flamingo Paradise terrein nu te gunnen aan het hotelproject van de Amerikaanse hotelbouwer Robert Parker.
Het was Ellis zelf die rondbazuinde, dat Parker al jaren een intieme vriend was. Maar helaas was dat voor de groene partij geen eerherstel. En eigenlijk kort na het echec van het Sorobonproject en het Flamingo Paradise project zat Bonaire opnieuw met de gebakken peren.