ANALYSE I Redt de Eerste Kamer het sociaal minimum?
Door René Zwart
Dinsdag gaat de Eerste Kamercommissie voor Koninkrijksrelaties in gesprek met de staatssecretarissen Tamara van Ark van Sociale Zaken en Raymond Knops van Koninkrijksrelaties over het al dan niet vaststellen van een sociaal minimum voor Caribisch Nederland. Op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt in spanning op de uitkomst gewacht. De Senaat kan immers rechtzetten waar de Tweede Kamer heeft gefaald. Die weigert in meerderheid om, nu duidelijk is dat bijna de helft van de eilandbewoners onder de armoedegrens leeft, een bestaansminimum te definiëren.
Het zal niet de eerste keer zijn dat de Eerste Kamer de Tweede Kamer in het BES-dossier moet corrigeren. Dat was eerder onder meer al het geval met de Kinderbijslag. Het was ook de Senaat die als eerste de noodzaak van een sociaal minimum bepleitte. Pas nadat de Eerste Kamer zich daar in juni 2016 per motie voor had uitgesproken hobbelde de Tweede Kamer er achteraan om daar vorige week weer op terug te komen. Om coalitiepartner VVD te behagen maakten CDA, D66 en ChristenUnie een draai van 180 graden door het opeens niet langer urgent te vinden dat er een ijkpunt komt.
De duizenden gezinnen in Caribisch Nederland die alleen met kunst en vliegwerk weten te overleven hebben daarom hun laatste sprankje hoop op de Eerste Kamer gevestigd. Er zijn meerdere redenen om niet op voorhand uit te sluiten dat die wel de rug recht houdt. Als ‘chambre de reflection’ laat de Senaat zich minder dan de Tweede Kamer leiden door de politieke waan van de dag. Eerste Kamerleden zijn (in elk geval formeel) niet gebonden aan het regeerakkoord en daardoor vrijer hun principes – zeker als mensenrechten in het geding zijn – niet te verkwanselen voor dealtjes die Tweede Kamerfracties in achterkamertjes maken. Daar komt bij dat een aantal senatoren na de verkiezingen van 27 mei niet terugkeert en dus niet hoeven te vrezen voor de toorn van de partij als zij een onafhankelijk standpunt innemen.
Maar het allergrootste verschil met de Tweede Kamer is de positie van de VVD. Waar de fractie in de Tweede Kamer altijd tegen het vaststellen van een leefbaar inkomen is geweest, is de liberale senator Frank van Kappen juist een van de warmste pleitbezorgers. Hij maakte 2 jaar geleden gehakt van de redenering van de toenmalige bewindslieden Plasterk en Klijnsma om geen sociaal minimum te willen en ondertekende samen met de woordvoerders van CDA, D66, SP, PvdA, ChristenUnie, Partij voor de Dieren, 50PLUS, SGP en OSF de motie van GroenLinks met de volgende tekst:
De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat volgens artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens eenieder recht heeft “op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil”;
constaterende dat volgens artikel 20 van de Nederlandse Grondwet de overheid verantwoordelijkheid draagt voor de bestaanszekerheid der bevolking en Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege dient te geven;
constaterende dat volgens artikel 1 van de Nederlandse Grondwet allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld; constaterende dat volgens artikel 1, tweede lid van het Statuut voor het Koninkrijk voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba “regels kunnen worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland”; constaterende dat de regering voor het Europese deel van Nederland een sociaal minimum kent dat ijkbedragen vaststelt voor het noodzakelijke levensonderhoud, maar voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba deze ijkbedragen voor het noodzakelijke levensonderhoud niet vaststelt;
overwegende dat daarmee een niet noodzakelijke en niet overtuigend beargumenteerde differentiatie wordt toegepast tussen het Europese deel van Nederland enerzijds en Bonaire, Sint Eustatius en Saba anderzijds; overwegende dat daarmee een geobjectiveerde discussie over armoedebeleid bemoeilijkt wordt; overwegende dat daarmee de zorgplicht van de Nederlandse overheid in het geding is;
verzoekt de regering om ook voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba een sociaal minimum vast te stellen op basis van ijkbedragen voor het noodzakelijke levensonderhoud, en gaat over tot de orde van de dag.
De motie werd door Plasterk mede namens Klijnsma ‘met klem’ ontraden. Op de PVV na stemden alle fracties – dus ook de 13 VVD-senatoren – niettemin voor de motie waarmee tevens werd afgedwongen dat er een onderzoek naar de werkelijke kosten van levensonderhoud zou komen. Door het getraineer van de beide bewindslieden hebben de uitkomsten (het rapport van Regioplan) nog twee jaar op zich laten wachten. Nu tot op de cent nauwkeurig objectief is berekend wat verschillende type huishoudens aan inkomen nodig hebben om te overleven is er geen enkel argument meer om het bestaansminimum niet vast te stellen.
Bestaanszekerheid is een mensenrecht, heeft het College voor de Rechten van de Mens Politiek Den Haag voorgehouden. De Eerste Kamer is het daarom aan zijn stand verplicht korte metten te maken met de drogredenen die Van Ark en Knops ook morgen weer zullen aanvoeren om landgenoten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba dit fundamentele recht te ontzeggen. De weerzin van het kabinet tegen een ijkpunt lijkt vooral te zijn ingegeven door de angst voor financiële gevolgen. Dat is struisvogelpolitiek. Die rekening gaat hoe dan ook komen, alleen wanneer is de vraag. Het is voor iedereen duidelijk dat de kloof tussen de kosten van levensonderhoud en het huidige niveau van minimumloon en uitkeringen te groot is om van vandaag op morgen te kunnen dichten. Het nu vaststellen van wat een leefbaar inkomen is maakt van de betekenisloze stip op de horizon waar Knops het steeds over heeft een concreet doel. Langs welke weg en in welk tempo dat te bereiken is een tweede.
Er zijn drie sporen: 1) Het verlagen van de kosten van levensonderhoud, 2) het aanjagen van de economie zodat er meer en beter betaalde werkgelegenheid ontstaat en 3) een stapsgewijze verhoging van minimumloon en uitkeringen. Het is aan de politiek om te bepalen er 3, 5 of 10 jaar over te doen om de juiste balans te vinden. Met zo’n bendering wordt de burgers van Caribisch Nederland in elk geval een perspectief geboden waar naar toe kan worden gewerkt.